Selecteer een pagina

GESCHILLENINSTANTIE

Stichting Deskundigheidsbevordering
en Ondersteuning Kwaliteitsbeleid Huisartsenpraktijken (DOKh) Noordwest-Nederland

Robijnstraat 6
1812 RB ALKMAAR

Klachtnummer: 2020/G025

BESLISSING

inzake:

mevrouw [naam],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: klaagster,

tegen

[naam organisatie],
gevestigd te [plaats],
hierna te noemen: beklaagde.

Verloop van de procedure
Op 28 september 2020 heeft de geschilleninstantie namens klaagster een e-mail van de heer [naam] (de echtgenoot van klaagster) ontvangen, met als bijlagen (advies)brieven van 9 juli, 30 juli en 18 september 2020 van mevrouw [naam], arts bij beklaagde. De e-mail bevat 8 klachten. Uit praktisch oogpunt zal de geschilleninstantie hierna de door de heer [naam] gevoerde correspondentie aanduiden als afkomstig van klaagster.

Bij de stukken bevindt zich tevens een door klaagster ondertekende verklaring van 23 september 2020, waarin zij de geschilleninstantie machtigt tot het opvragen en het inzien van haar medisch dossier.

Op 19 oktober 2020 heeft de geschilleninstantie een aanvullende klacht (9) van klaagster ontvangen.

Op 3 november 2020 heeft de geschilleninstantie een e-mail van klaagster ontvangen, met als bijlage een Second Opinion Bedrijfskundig Rapport van 29 oktober 2020, opgesteld door [naam], S.O. bedrijfsarts.

Op 6 november 2020 heeft de geschilleninstantie namens beklaagde een e-mail van de heer [naam], bedrijfsarts, ontvangen, met als bijlage een reactie op de klachten.
Op 11 november 2020 heeft de geschilleninstantie een e-mail van klaagster ontvangen, met als bijlage een deskundigenoordeel van het UWV van 4 november 2020, opgesteld door [naam], verzekeringsarts.

Op 14 november 2020 heeft de geschilleninstantie een e-mail met een aanvullende klacht (10) van klaagster ontvangen, met als bijlagen nogmaals voornoemd deskundigenoordeel van het UWV en een e-mailwisseling van 13 november 2020 met de heer [naam], werkvermogenspecialist bij beklaagde.

Op 20 november 2020 heeft de geschilleninstantie een e-mail van klaagster ontvangen, met als bijlagen een overzicht pensioenopbouw en schadevergoeding.

Op 26 november 2020 heeft de geschilleninstantie een e-mail van klaagster ontvangen, met als bijlagen:
– een uitdraai van de medische kaart van klaagster bij beklaagde;
– het journaal van huisartsenpraktijk [naam] van 30 maart 2020 tot en met 3 september 2020;
– een verklaring van 28 oktober 2020 van psycholoog [naam];
– een schriftelijke verklaring van klaagster.

Op 8 december 2020 heeft de geschilleninstantie een e-mail ontvangen van mr. [naam], advocaat te [plaats], met een schriftelijk verweer namens beklaagde.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Verschenen zijn:
– Klaagster en haar echtgenoot;
– De heer [naam] namens beklaagde, bijgestaan door mr. [naam], advocaat te [plaats].

Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster nog een aanvullende klacht (11) ingediend.

Feiten
Klaagster is geboren op [datum] 1957 (thans 63 jaar).

Klaagster lijdt aan diabetes (DM-2 en insuline-afhankelijk).

Klaagster is voor 20 uur per week in loondienst werkzaam bij [naam organisatie] (hierna: de werkgever) als donor assistent op de afdeling bloedinzameling. In verband met haar angst voor besmetting met het Covid-19 virus verrichtte klaagster vanaf maart/april 2020 op haar verzoek alternatieve (administratieve) werkzaamheden.

Klaagster heeft een Webinar ‘Corona en Angst’ gevolgd. Naar aanleiding daarvan heeft zij bij beklaagde een preventief consult met een arbo-arts aangevraagd. Klaagster heeft haar leidinggevende, mevrouw [naam], van deze aanvraag op de hoogte gesteld.

Op 9 juli 2020 heeft klaagster een preventief consult gehad bij mevrouw [naam], arbo-arts bij beklaagde (hierna: de arts). Naar aanleiding daarvan is door de arts de volgende brief aan klaagster gestuurd:
“Persoonlijk / Vertrouwelijk
[naam organisatie]
T.A.V. Alle belanghebbenden bij dit dossier

Betreft: Consult met: mevr. [naam]
Geboortedatum: [datum] 1957

Geachte betrokkene,

Op 09-07-2020 sprak ik u in het kader van een preventief consult. Bij deze treft u mijn bevindingen aan.

Advies
Als het mogelijk is de huidige werkzaamheden voort te zetten heeft dat de voorkeur.
Indien dat niet mogelijk is, adviseer ik om zoveel mogelijk buiten de 1,5 m afstand te werken op een werkplek met geen blootstelling (of vermoeden) aan COVID-19.
Wanneer er wel binnen de 1,5 m gewerkt wordt, ook bij vluchtig contact, is het advies om persoonlijke beschermingsmiddelen (mondneusmasker, bril, handschoenen en een schort) te gebruiken.

Met vriendelijke groet,

[naam], Arts, werkende onder supervisie van [naam] – bedrijfsarts.”

Op 30 juli 2020 heeft de arts klaagster opnieuw gezien voor een consult. Naar aanleiding daarvan heeft de arts een adviesbrief met de volgende inhoud aan zowel klaagster als aan de werkgever gestuurd:

“Persoonlijk / Vertrouwelijk
[naam organisatie]
T.A.V. Alle belanghebbenden bij dit dossier


Betreft: Consult met: mevr. [naam]
Geboortedatum: [datum] 1957

Geachte betrokkene(n),

Op 30-07-2020 sprak ik uw werknemer in het kader van een consult. Bij deze treft u mijn bevindingen aan.

Advies
Ik heb betrokkene gesproken omtrent werk ten tijden van COVID-19 en mijn advies is als volgt:
– Als het mogelijk is de huidige werkzaamheden voort te zetten heeft dat de voorkeur.

Indien dat niet mogelijk is, adviseer ik om zoveel mogelijk buiten de 1,5 m afstand te werken op een werkplek met geen blootstelling (of vermoeden) aan COVID-19. Wanneer er wel binnen de 1,5 m gewerkt wordt, ook bij vluchtig contact, is het advies om persoonlijke beschermingsmiddelen (mondneusmasker, bril, handschoenen en een schort) te gebruiken.

Met vriendelijke groet,

[naam], Arts, werkende onder supervisie van [naam] – bedrijfsarts.”

De werkgever heeft klaagster opgedragen om per 3 augustus 2020 haar oorspronkelijke werkzaamheden te hervatten.

Op 3 augustus 2020 heeft klaagster zich ziekgemeld met burn-outklachten en maagklachten.

Op 18 september 2020 heeft een vervolgconsult plaatsgevonden. Gelet op de spanning die de inhoud van het advies bij klaagster heeft veroorzaakt en het gebrek aan vertrouwen in de arts, heeft de arts geadviseerd een afspraak voor een vervolgconsult bij een andere arts te maken.

Op 4 november 2020 is klaagster op consult geweest bij de heer [naam], bedrijfsarts bij beklaagde. De heer [naam] heeft geadviseerd dat een vervolgconsult om medische redenen pas dient plaats te vinden na 6 weken.

Klaagster is vervolgens door de heer [naam], voornoemd, uitgenodigd voor een vervolggesprek met de heer [naam] op 1 december 2020. Klaagster heeft aangegeven dat dit niet in overeenstemming is met het gegeven advies, waarop de afspraak is verplaatst naar 15 december 2020. Tijdens dit consult is mediation tussen klaagster en haar werkgever voorgesteld.

Klachten
De klachten van klaagster richten zich tegen de arbo-arts, mevrouw [naam], de bedrijfsarts, de heer [naam] (supervisor van mevrouw [naam] en klachtenfunctionaris bij [naam organisatie]), en tegen de organisatie van [naam organisatie] in het algemeen. Aangezien mevrouw [naam] en de heer [naam] hebben gehandeld vanuit hun functie en in dienst waren bij [naam organisatie], beschouwt de geschilleninstantie alle klachten als gericht tegen [naam organisatie] (beklaagde).

Klaagster heeft – kort en zakelijk weergegeven – de volgende klachten geformuleerd:
1) In de uitnodiging voor het preventief consult op 9 juli 2020 staan onjuistheden.
2) Voorafgaand aan het preventief consult op 9 juli 2020 heeft de arts ten onrechte toegestaan dat de leidinggevende van klaagster haar van een toelichting op de situatie heeft voorzien.
3) De arts heeft – in strijd met de gemaakte afspraak – nagelaten de inhoud van haar brief van 9 juli 2020 met klaagster te bespreken alvorens deze definitief aan klaagster te sturen.
4) De brief van 9 juli 2020 is ten onrechte gericht aan “alle belanghebbenden bij dit dossier”. In de aanhef staat “Geachte betrokkene” en onder aan de brief: “Een kopie van het advies wordt aan de werkgever en de werknemer beschikbaar gesteld”.
5) De heer [naam] heeft klaagster voor een tweede consult op 30 juli 2020 uitgenodigd, terwijl dat niet was aangevraagd door klaagster, haar werkgever of de arts.
6) In de uitnodiging voor het consult op 30 juli 2020 staan onjuistheden.
7) Het advies van de arts is inhoudelijk onjuist.
8) Er is sprake van belangenverstrengeling, omdat de heer [naam] zowel de klachtenfunctionaris van beklaagde als de supervisor van de arts was.
9) Door de arts is aan klaagster niet kenbaar gemaakt dat mevrouw dr. [naam] op 9 juli 2020 als haar supervisor optrad.
10) De heer [naam] heeft op eigen initiatief de door dr. [naam] bepaalde 6 weken tussentijd tot het volgende consult verkort naar 4 weken.
11) Beklaagde heeft pas op 6 november 2020 een reactie op de klachten bij de geschilleninstantie ingediend, terwijl zij daarvoor tot 4 november 2020 de gelegenheid had.

Beoordeling
De geschilleninstantie zal de klachten over de totstandkoming en de inhoud van het advies van de arts eerst bespreken, omdat deze de kern van de klachten vormen (klachten 2 en 7). De overige klachten hebben vooral betrekking op de administratieve gang van zaken bij beklaagde. De daarin gemaakte fouten stapelden zich op, en hebben haar angst- en spanningsklachten onnodig verergerd, aldus klaagster.

Klacht 2
Klaagster heeft gesteld dat contact tussen de arbo-arts en de werkgever voorafgaand aan een – door de werknemer zelf aangevraagd – preventief consult niet normaal is. Daartoe was geen enkele aanleiding. In het geval van klaagster was immers geen sprake van verzuim of ziekte. Hierdoor was de arts niet meer in staat om onafhankelijk en onbevooroordeeld het gesprek met klaagster te voeren. Dit heeft ernstig afbreuk gedaan aan het vertrouwen van klaagster in het proces dat volgde.

Beklaagde heeft betwist dat het betreffende contact van invloed is geweest op het oordeel van de arts. Volgens beklaagde is gebruikelijk dat de arbo-arts van de werkgever verneemt wat de mogelijkheden zijn in de organisatie, zodat de arts de gezondheidskundige vraagstukken in verband met de arbeid zo goed mogelijk kan beantwoorden. Volgens beklaagde bestond tussen klaagster en haar werkgever onduidelijkheid over de vraag of klaagster haar eigen werkzaamheden kon verrichten in verband met Covid-19, omdat zij tot een risicogroep behoorde. De leidinggevende heeft voorafgaand aan het consult contact opgenomen met de arts om eventuele (aanpassings-)mogelijk-heden in de organisatie te bespreken. De arts heeft in dit contact niets gedeeld over de situatie van klaagster en is zij ook niet bevooroordeeld het gesprek ingegaan, aldus beklaagde.

De geschilleninstantie overweegt als volgt. Niet in geschil is dat voorafgaand aan het preventief consult contact heeft plaatsgevonden tussen de arts en de leidinggevende van klaagster. Het enkele feit dat dit contact er is geweest, kan naar het oordeel van de geschilleninstantie echter niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dergelijk contact is niet ongebruikelijk, ook niet in het geval van een preventief consult. Dat de arts door dit contact bevooroordeeld is geraakt en niet meer onafhankelijk kon adviseren, is niet gebleken. Hoewel klaagster tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de arts tijdens het consult opmerkingen heeft gemaakt die blijk geven van bevooroordeling, kan de geschilleninstantie dat op basis van de voorhanden gegevens niet vaststellen. Naar het oordeel van de geschilleninstantie geeft de inhoud van de (advies)brieven van 9 juli en 30 juli 2020 in ieder geval geen aanleiding om de onafhankelijkheid van de arts in twijfel te trekken. Dat het advies volgens klaagster geen recht doet aan haar kwetsbaarheid en angst om in een onveilige setting te werken, is daarvoor onvoldoende.

Dit betekent dat klacht 2 ongegrond wordt verklaard.

Klacht 7
Klaagster heeft gesteld dat het advies van de arts onjuist was, omdat daarin – ten onrechte – ruimte is gelaten aan de werkgever om klaagster op te dragen haar oorspronkelijke werkzaamheden te hervatten. Klaagster behoort als gevolg van haar slecht ingestelde diabetes en haar angstklachten tot een risicogroep. Daarom had zij volgens de RIVM-richtlijn moeten worden vrijgesteld van werkzaamheden en was de werkgever verplicht om vervangend werk aan te bieden. De relevante tekst luidt als volgt:

“Indien een werknemer tot de medische risicogroepen (RIVM-lijst) behoort en niet zeker is over zijn medische situatie, in dat geval kan hij contact opnemen met zijn bedrijfsarts en/of zijn behandelaar. Het kan zijn dat tijdens de corona-uitbraak aanvullende voorzorgsmaatregelen en instructies nodig zijn. Het is van belang dat met de werkgever/leidinggevende in goed overleg en met gezond verstand wordt bekeken hoe taken kunnen worden uitgevoerd; hierbij is altijd een individuele risico-inschatting en maatwerk nodig; de bedrijfsarts adviseert.
Er zijn situaties denkbaar waarin het werk wél een verhoogd gezondheidsrisico oplevert en extra bescherming redelijkerwijs of in praktische zin niet te realiseren is. In die gevallen verplicht de wet de werkgever om, na een goede risico-inschatting, werknemers met verhoogde kwetsbaarheid vrij te stellen van de desbetreffende werkzaamheden en (tijdelijk) vervangend werk aan te bieden. Eventueel kan er ook aanvullende medische informatie worden opgevraagd bij de behandelaar (medisch specialist of huisarts).”
Beklaagde heeft weersproken dat het advies onjuist was. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de arts voor het consult op 30 juli 2020 contact heeft gezocht met de huisarts van klaagster, dr. [naam]. De huisarts was van mening dat klaagster behoort tot de risicogroep, dat klaagster bang was en dat er druk op haar werd uitgeoefend door de werkgever. Zowel de huisarts als de arts vermoedden op dat moment echter geen angststoornis. Klaagster was op dat moment ook niet arbeidsongeschikt. Volgens beklaagde benadrukt de tekst in de aangehaalde RIVM-richtlijn juist de adviserende rol van de bedrijfsarts. De arts heeft klaagster weliswaar aangemerkt als behorend tot een risicogroep, maar dat brengt niet mee dat de bedrijfsarts op basis daarvan dient te oordelen dat de werknemer moet worden vrijgesteld van werkzaamheden. Juist op basis van de kwalificatie van behoren tot een risicogroep, heeft de arts geadviseerd dat er beschermende maatregelen moesten worden getroffen, aldus beklaagde.

De geschilleninstantie overweegt als volgt. Klaagster lijkt te veronderstellen dat zij door de arts niet als behorend tot een risicogroep is aangemerkt, omdat in haar medische kaart wordt gesproken over “niet optimaal ingestelde diabetes” en “een matige risicogroep”, in plaats van “slecht ingestelde diabetes”. Naar het oordeel van de geschilleninstantie blijkt echter uit het advies dat de arts haar wel degelijk heeft aangemerkt als behorend tot de risicogroep, omdat zij primair heeft geadviseerd dat het de voorkeur heeft dat klaagster haar huidige werkzaamheden voortzet.
De vraag is of de arts op basis van die kwalificatie en de RIVM-richtlijn had moeten adviseren dat klaagster wordt vrijgesteld van haar werkzaamheden. Naar het oordeel van de geschilleninstantie is dat niet het geval. Volgens de RIVM-richtlijn was het aan de werkgever om, met het advies van de bedrijfsarts in de hand, te bepalen wat de praktische en organisatorische mogelijkheden op de werkvloer zijn en een risico-inschatting te maken. Dat de werkgever klaagster heeft opgedragen om haar werkzaamheden als donor assistent weer op te pakken, maakt dus niet dat het advies van de arts in strijd met de RIVM-richtlijn was. De deskundigenrapporten van Second Opinion en het UWV van respectievelijk 29 oktober en 4 november 2020, waarin wordt geconcludeerd dat klaagster wegens haar angst- en paniekstoornis niet inzetbaar is op haar eigen functie, maken dit oordeel niet anders. Vast staat namelijk dat de spanningen tussen klaagster en beklaagde na 30 juli 2020 in snel tempo zijn toegenomen wegens de druk die sindsdien door de werkgever op klaagster werd opgevoerd om haar werk te hervatten.
Uit de notities op de medische kaart van klaagster over het contact met de huisarts op 30 juli 2020 blijkt bovendien dat de huisarts en de arts de angst van klaagster gegrond vonden, maar nog niet zozeer een angststoornis bij klaagster vermoedden. Er zijn ook geen nieuwe inzichten ten opzichte van het eerdere consult. Dit duidt erop dat de houding die de werkgever na 30 juli 2020 heeft ingenomen, de situatie heeft doen escaleren.
Dit heeft uiteindelijk in de ziekmelding van klaagster op 3 augustus 2020 geresulteerd. Hiervoor kan beklaagde echter niet verantwoordelijk worden gehouden.

Klacht 7 wordt daarom eveneens ongegrond verklaard.

Ten overvloede wenst de geschilleninstantie hierbij nog op te merken dat de arts – in ieder geval na 30 juli 2020 – aanwijzingen moet hebben gehad dat de werkgever een andere invulling van de werkzaamheden voor ogen had dan klaagster, en dat het goed zou zijn geweest wanneer de arts klaagster en haar werkgever in een eerder stadium mediation of bemiddeling had aangeboden ter voorkoming van een arbeidsconflict.

Klacht 3
Beklaagde heeft gesteld dat de arts, in strijd met de gemaakte afspraak, heeft nagelaten haar terugkoppeling van 9 juli 2020 met klaagster te bespreken, alvorens deze definitief per e-mail aan klaagster te sturen.

Beklaagde heeft betwist dat de arts dit heeft nagelaten. Volgens beklaagde heeft de arts in haar verslaglegging genoteerd dat zij wel degelijk de terugkoppeling heeft voorgelegd aan klaagster.

De geschilleninstantie stelt voorop dat het gesprek op 9 juli 2020 een preventief consult betreft, dat niet met formaliteiten is omgeven. Een terugkoppeling (en bespreking van die terugkoppeling) was dus ook niet vereist. Blijkbaar heeft klaagster de arts verzocht om een verslag van het consult en gevraagd om de inhoud van dit verslag met haar te bespreken, alvorens dit aan haar zou worden toegezonden. Op basis van de voorhanden informatie kan de geschilleninstantie niet vaststellen dat de arts niet aan dit verzoek heeft voldaan. De opmerking van de arts onder het kopje “Beleid” op de medische kaart 1 ste consult van 9 juli 2020 “wn teruggebeld en advies toegelicht” wijst erop dat zij deze afspraak is nagekomen.

Dit leidt ertoe dat klacht 3 ongegrond wordt verklaard.

Klachten 1, 4 en 6
Deze klachten hebben betrekking op de administratieve gang van zaken. Door beklaagde is erkend dat ten onrechte gebruik is gemaakt van standaardbrieven die uitgingen van een situatie van arbeidsongeschiktheid. Deze waren dus niet van toepassing op de situatie van klaagster.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam] namens beklaagde hier nogmaals excuses voor aangeboden. Ook heeft hij medegedeeld dat beklaagde maatregelen heeft genomen om de processen zodanig in te richten dat dergelijke fouten in de toekomst worden voorkomen.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de geschilleninstantie de klachten 1, 4 en 6 gegrond verklaart. Gezien de situatie van klaagster, vindt de geschilleninstantie invoelbaar dat deze slordigheidsfouten tot verwarring hebben geleid en afbreuk hebben gedaan aan haar vertrouwen in de gang van zaken bij beklaagde. Van beklaagde mocht in dit geval zorgvuldigheid worden verwacht.

Klacht 5
Klaagster heeft gesteld dat beklaagde haar ten onrechte uit eigen beweging voor een tweede consult heeft uitgenodigd (op 30 juli 2020), terwijl dat niet was aangevraagd door klaagster, haar werkgever of de arts.

Volgens beklaagde heeft het consult plaatsgevonden op verzoek van de werkgever (Corona triage) en is dit in overleg met klaagster gebeurd.

Uit de notitie op de medische kaart van klaagster van 30 juli 2020 betreffende het overleg met de leidinggevende van klaagster, blijkt dat de leidinggevende in overleg met klaagster triage heeft aangevraagd (de leidinggevende heeft na het preventief consult van 9 juli 2020 geen terugkoppeling gekregen). Bij gebrek aan andersluidende informatie, gaat de geschilleninstantie uit van de juistheid van deze notitie. Beklaagde heeft klaagster dus niet op eigen initiatief voor het consult op 30 juli 2020 uitgenodigd. Daarom wordt klacht 5 ongegrond verklaard.

Klachten 8 en 9
Klaagster heeft gesteld dat sprake is van belangenverstrengeling, omdat de heer [naam] zowel de klachtenfunctionaris van beklaagde als de supervisor van de arts was. Daarnaast is door de arts niet kenbaar gemaakt dat mevrouw dr. [naam] op 9 juli 2020 als haar supervisor optrad (en niet de heer [naam], zoals vermeld onder aan de brief). Dit heeft klaagster pas vernomen toen zij haar medische kaart onder ogen kreeg, waarin dit staat vermeld.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam] namens beklaagde verklaard dat hij te veel “verschillende petten” droeg. Er is personeel aangetrokken om de taken beter te kunnen verdelen. Ook heeft hij, desgevraagd, erkend dat beklaagde open en transparant had moeten zijn over ieders rol. Dat is hier onvoldoende gebeurd.

De geschilleninstantie vindt invoelbaar dat ook door deze gang van zaken het vertrouwen van klaagster in beklaagde is beschadigd. De geschilleninstantie verklaart de klachten 8 en 9 gegrond.

Klachten 10 en 11
Klaagster heeft gesteld dat de heer [naam] op eigen initiatief de door dr. [naam] bepaalde 6 weken tussentijd tot het volgende consult verkort naar 4 weken.

De geschilleninstantie constateert dat de heer [naam] deze termijn heeft hersteld naar 6 weken, nadat klaagster hem hierop attendeerde. Reeds daarom zal klacht 10 ongegrond worden verklaard.

Dat beklaagde haar verweer 2 dagen te laat heeft ingediend, is naar het oordeel van de geschilleninstantie ook geen gegronde klacht. Niet gebleken is dat klaagster door deze relatief korte termijnoverschrijding in haar belangen in deze procedure is geschaad. Anders dan klaagster heeft gesteld, is daarmee de afwikkeling ook niet onnodig vertraagd. Klacht 11 wordt dus ook ongegrond verklaard.

Schadevergoeding
Klaagster heeft een schadebegroting ingebracht die betrekking heeft op inkomensderving indien de arbeidsrelatie per 1 maart 2021 wordt beëindigd en op immateriële schade.

Beklaagde heeft weersproken dat grond bestaat tot het toekennen van een schadevergoeding en de omvang van de gestelde schade bestreden.

De geschilleninstantie gaat aan de schadebegroting voorbij. Op dit moment is van inkomensderving geen sprake. Niet gebleken is dat beëindiging van de arbeidsrelatie aan de orde is. Bovendien blijkt uit het vorenstaande dat een mogelijk ontslag niet te wijten is aan het handelen van beklaagde. Daarnaast is de post immateriële schade niet onderbouwd. Voor zover klaagster heeft bedoeld een schadevergoeding conform haar begroting te verzoeken, wijst de geschilleninstantie dit verzoek af.

Wegens de gegrondverklaring van klachten 1, 4, 6, 8 en 9 ziet de geschilleninstantie wel aanleiding om te bepalen dat beklaagde het betaalde griffierecht van € 50,- aan klaagster dient te vergoeden.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De geschilleninstantie:

verklaart de klachten 1, 4, 6, 8 en 9 gegrond,

bepaalt dat beklaagde het door klaagster aan de geschilleninstantie betaalde griffierecht van € 50,-dient te vergoeden;

verklaart de overige klachten ongegrond;

wijst de verzochte schadevergoeding af.

Aldus gegeven door de geschilleninstantie, onder voorzitterschap van mr. M.A.J. Berkers en de commissieleden C. Schavemaker en H. Kosec op 12 januari 2021.


Analyse

Aangeklaagde: arbodienst
Casus: Verkeerd advies? Fouten bij de administratieve verwerking? Klachtenfunctionaris wel onafhankelijk?
Klachten:Klaagster heeft – kort en zakelijk weergegeven – klachten geformuleerd ten aanzien van de administratieve gang van zaken van beklaagde en over de totstandkoming en de inhoud van het advies dat door de beklaagde is gegeven. De gemaakte fouten in de administratieve gang van zaken stapelden zich op, en hebben haar angst- en spanningsklachten onnodig verergerd, aldus klaagster.

Beoordeling Geschilleninstantie en leerpunten: Lees hier verder.

Vaardigheden

Gepubliceerd op

januari 12, 2021