Selecteer een pagina

DOKh 2021-G031

,

GESCHILLENINSTANTIE

Stichting Deskundigheidsbevordering
en Ondersteuning Kwaliteitsbeleid Huisartsenpraktijken (DOKh) Noordwest-Nederland

Robijnstraat 6
1812 RB ALKMAAR

Klachtnummer: 2021/G031

BESLISSING

inzake:

de heer [naam],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door mevrouw mr. [naam] (voorheen mevrouw mr. [naam]) namens DAS gevestigd te Zoetermeer,

tegen

de heer drs. [naam],
voormalig huisarts te [plaats],
hierna te noemen: beklaagde,
bijgestaan door mevrouw mr. [naam], advocaat te Utrecht.

Verloop van de procedure

De geschilleninstantie heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
– de klachtbrief d.d. 14 oktober 2021, inclusief bijlage;
– de brief van de zijde van klager van 18 november 2021, waarbij een kopie van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) wordt overgelegd;
– een machtiging van klager d.d. 18 november 2021 tot het opvragen van zijn medisch dossier bij zijn huidige huisarts;
– het huisartsenjournaal over klager over de periode 21 december 2006 tot en met 14 mei 2021;
– het verweerschrift d.d. 4 mei 2022, inclusief bijlagen.

De voorzitter van de geschilleninstantie heeft bepaald dat de brief van 15 juli 2021 van de zijde van klager, waarmee de klachtprocedure is gestart, onderdeel uitmaakt van de geschillenprocedure. Een kopie van deze brief is op 20 april 2022 aan de advocaat van beklaagde toegezonden.

Op 14 juni 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar klager, vergezeld van mevrouw mr. [naam], en beklaagde, vergezeld van mevrouw mr. [naam], zijn verschenen. De ambtelijk secretaris heeft aantekeningen gemaakt van wat klager en beklaagde ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De uitspraak is vervolgens bepaald op uiterlijk zes weken na de hoorzitting.

Feiten

Op grond van de stukken en hetgeen bij de hoorzitting is besproken wordt van het volgende uitgegaan.

Beklaagde was tot 1 oktober 2021 werkzaam als huisarts en voerde samen met zijn vrouw huisartsenpraktijk [naam praktijk] in [plaats]. De praktijk is sinds 1 januari 2022 in handen van een nieuwe huisarts.

Van 2006 tot mei 2021 was klager patiënt van de huisartsenpraktijk. Naast klager waren zijn (inmiddels) ex-echtgenote en hun twee minderjarige kinderen (vanaf de geboorte in 2007 en 2010) daar ook ingeschreven als patiënten.

In 2018 is klager gescheiden. Klager en zijn ex-echtgenote zijn vervolgens in een (juridisch) geschil geraakt over onder meer de verdeling van zorg- en opvoedingstaken.

Op 10 februari 2021 heeft Samen Veilig Midden Nederland een melding gedaan over de minderjarige kinderen van klager en zijn ex-echtgenote. Naar aanleiding daarvan heeft de RvdK een onderzoek ingesteld. De RvdK heeft dat gedaan, omdat er ernstige zorgen bestonden over de ontwikkeling van de kinderen en het niet lukte deze zorgen met vrijwillige hulpverlening op te lossen.

Het onderzoek van de RvdK is begonnen op 23 februari 2021. Klager en zijn ex-echtgenote hebben ermee ingestemd dat beklaagde door de RvdK als informant zou worden benaderd, wat ook is gebeurd.

De bevindingen van de RvdK zijn neergelegd in een rapport van 26 april 2021 (hierna: het rapport). In het rapport is vermeld dat de RvdK heeft besloten de kinderrechter te verzoeken om de minderjarige kinderen van klager en zijn ex-echtgenote onder toezicht te stellen van Samen Veilig Midden Nederland voor de duur van twaalf maanden. Ook heeft de RvdK in het rapport advies uitgebracht over de verblijfplaats van de kinderen en hoe de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen eruit zou moeten zien.
Beklaagde wordt in het rapport als bron vermeld, met wie de RvdK telefonisch heeft gesproken op
12 maart 2021, 24 maart 2021, 6 april 2021 en 7 april 2021. Nadat tot twee keer toe op verzoek van beklaagde passages uit het concept-gespreksverslag waren geschrapt, is het besprokene in het rapport als volgt samengevat weergegeven:

“De heer [naam] en zijn echtgenote mevrouw [naam] zijn sinds 2006 de huisartsen van zowel vader als moeder en vanaf de geboorte van zowel [naam] als [naam]. De afgelopen maanden is moeder een aantal keer door de huisartsen gezien op het spreekuur en mevrouw [naam] heeft moeder een keer thuis bezocht. Begin januari 2021 komt moeder bij de huisarts, zij maakte zich veel zorgen, aangezien vader de 50/50 zorgregeling niet zou naleven. De huisarts heeft begrepen dat [naam] toen al een hele tijd niet bij moeder was geweest. Moeder heeft bij de huisarts aangegeven dat vader de omgangsafspraken niet nakomt. Hij heeft hierover contact gezocht met Samen Veilig Midden Nederland en met Veilig Thuis, aangezien hij zich afvroeg hoe dit kan. Het is volgens hem een ongezonde ontwikkeling voor de kinderen. Op 23 maart 2021 heeft de huisarts vader op het spreekuur gesproken. Tijdens dit gesprek beschuldigde vader moeder ervan dat zij onbetrouwbaar is, zij zou liegen en gaf hij voorbeelden waaruit zou blijken dat moeder een slechte moeder is. Volgens vader had [naam] moeder inmiddels door en wil hij daarom niet meer naar moeder gaan. Vader gaf aan dat het in het belang van de kinderen zou zijn, wanneer de kinderen aan hem zouden worden toegewezen. Nu [naam] aangeeft dat hij bij vader wil zijn, vraagt de huisarts zich af in hoeveel vrijwilligheid hierbij zit. De huisarts kan dit niet beoordelen aangezien hij [naam] zelf niet gesproken heeft.

De huisarts heeft grote zorgen over [naam] en [naam] en is van mening dat de kinderen momenteel worden ‘fijngemalen’ tussen hun twee ouders. De huisarts is bezorgd wat dit met het gevoel van veiligheid van [naam] en [naam] doet. De huisarts ziet de kinderen sporadisch in de praktijk en ziet hen de laatste jaren enkel vanwege lichamelijke klachten. [Naam] en [naam] worden omschreven als timide jongens en zij ogen bedrukt. De huisarts heeft onvoldoende zicht op de emotionele ontwikkeling van [naam] en [naam].

De huisarts is van mening dat moeder betrokken is bij de kinderen. Op basis van de contacten met moeder heeft de huisarts geen zorgen over de pedagogische kwaliteiten van moeder. De huisarts vraagt zich af in hoeverre vader de kinderen een veilige en stabiele opvoedsituatie kan bieden. De huisarts heeft zorgen over de pedagogische kwaliteiten van vader. De huisarts geeft aan dat wanneer kinderen op spreekuur komen, hij het gesprek zoveel mogelijk op de kinderen richt en vooral de kinderen aan het woord laat. Wanneer vader met de kinderen op spreekuur komt, valt het de huisarts op dat vader deze gesprekken overneemt en grapjes over de kinderen maakt die in de ogen van de huisarts ongepast zijn. De huisarts is van mening dat vader op deze momenten de kinderen onvoldoende steunt en is van mening dat hij de kinderen op deze wijze kleineert. Daarnaast vertelt de huisarts dat vader na de scheiding verschillende partners heeft gehad die aan de kinderen werden geïntroduceerd. De huisarts vermoedt dat dit ingewikkeld zal zijn geweest voor [naam] en [naam] en vraagt zich af of vader de behoeften van de kinderen hierin voldoende vooropstelt. De huisarts adviseert een ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen.”

Bij brief van 25 mei 2021 heeft de rechtsbijstandverlener van klager – mevrouw mr. [naam] – namens klager een klacht bij beklaagde ingediend met betrekking tot de verklaring die beklaagde aan de RvdK heeft afgegeven. Beklaagde is verzocht c.q. gesommeerd zijn verklaring in te trekken dan wel te rectificeren overeenkomstig de door klager weergegeven aanpassingen. In de brief is verder meegedeeld dat klager heeft besloten per direct naar een andere huisartsenpraktijk over te stappen, omdat beklaagde het vertrouwen van klager op zeer ernstige wijze heeft beschaamd.

Wegens het uitblijven van een reactie van beklaagde op deze brief heeft de rechtsbijstandverlener van klager bij brief van 18 juni 2021 haar verzoek c.q. sommatie nogmaals gedaan.

Bij brief van 23 juni 2021 heeft de advocaat van beklaagde gereageerd op de inhoud van beide brieven. In deze brief wordt gesteld dat beklaagde naar eer en geweten heeft gehandeld en nog steeds achter de inhoud van het gespreksverslag staat.

Op 25 juni 2021 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen klager en beklaagde, waarin beklaagde heeft uitgelegd waarom hij heeft gehandeld zoals hij dat heeft gedaan.
Bij brief van 14 juli 2021 heeft beklaagde aan klager zijn besluit om het gespreksverslag niet te laten aanpassen schriftelijk toegelicht. Daarbij heeft beklaagde aangegeven dat hij aanpassing ook niet zinvol vindt, omdat het rapport al is verspreid en het oordeel van de rechter al is bepaald.

Op 15 juli 2021 is klager een klachtprocedure gestart tegen beklaagde.

Op 14 oktober 2021 heeft klager de kwestie voorgelegd aan de geschillencommissie.

Klacht en reactie

Klager verwijt beklaagde in zijn klachtbrief – samengevat – dat beklaagde een verklaring heeft afgelegd bij de RvdK, alsof hij bepaalde zaken zélf heeft waargenomen. Van een eigen waarneming kan volgens klager helemaal geen sprake zijn geweest. De verklaring van beklaagde is uiterst suggestief, bevat onjuistheden en is voornamelijk gebaseerd op het veelvuldige contact dat beklaagde had met de ex-echtgenote van klager. Het contact tussen beklaagde en klager bleef immers beperkt. De kinderen zag beklaagde zeer sporadisch. Beklaagde heeft zich dan ook geen evenwichtig beeld kunnen vormen van beide ouders, laat staan dat hij zich kan uitlaten over de pedagogische kwaliteiten van klager als vader. Beklaagde heeft niet toegelicht op welke feiten en omstandigheden, verslagen en/of rapporten hij zich beroept ter staving van zijn uitlatingen. Klager verzoekt daarom dat beklaagde zijn verklaring jegens de RvdK alsnog rectificeert of intrekt conform hetgeen is aangegeven in de brief van klager aan beklaagde van 25 mei 2021.

Beklaagde voert verweer. Dat verweer luidt – samengevat – als volgt.
Beklaagde is van mening dat hij louter heeft gehandeld vanuit een goede intentie. Hij heeft bij zijn handelen de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen door de belangen van de minderjarige kinderen voorop te stellen. Daarbij heeft hij wel degelijk oog gehad voor de belangen van klager. Daar waar hij zich heeft uitgesproken over niet-feitelijkheden, blijkt duidelijk dat het gaat om vermoedens of zorgen van beklaagde. Beklaagde erkent dat hij er beter aan had gedaan om bepaalde delen uit het verslag weg te laten die zien op zijn vermoedens, zorgen en advies, te weten zijn uitlatingen over het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel en over de pedagogische kwaliteiten van klager. Beklaagde blijft echter van mening dat er geen onjuistheden en suggesties in het gespreksverslag staan en dat hij naar eer en geweten heeft gehandeld.

Beoordeling

Omvang van het geschil

Tijdens de hoorzitting heeft klager aangevoerd dat zijn klacht door beklaagde in het verweerschrift niet juist is weergegeven. Zijn klacht omvat naar eigen zeggen drie klachtonderdelen:

klachtonderdeel 1: beklaagde heeft zich als informant van de RvdK niet beperkt tot de feitelijkheden die hij zélf heeft waargenomen;
klachtonderdeel 2: klager heeft voorafgaand aan of in zijn gesprek op het spreekuur op 23 maart 2021 niet van beklaagde te horen gekregen dat beklaagde contact had gehad met zijn ex-echtgenote, Samen Veilig Midden Nederland en Veilig Thuis over de zorgregeling;
klachtonderdeel 3: beklaagde is zijn op 8 september 2020 gedane toezegging aan klager om de diagnose Asperger te verwijderen uit het medisch dossier van klager, niet nagekomen.

De achtergrond van deze klachtonderdelen is dat beklaagde door zijn handelen het vertrouwen van klager heeft geschonden. Dat is ook de reden geweest waarom klager de huisartsenpraktijk van beklaagde heeft verlaten.

De geschilleninstantie stelt vast dat klager klachtonderdeel 3 aan het einde van de hoorzitting heeft laten varen, vermoedelijk omdat duidelijk is geworden dat klager zich met een dergelijk verzoek tot zijn huidige huisarts dient te wenden. Daarom zal daarop verder niet worden ingegaan.

Beroep op niet-ontvankelijkheid van klachtonderdeel 2

Beklaagde voert als verweer aan dat klachtonderdeel 2 een uitbreiding betreft van de klacht zoals weergegeven in de klachtbrief, zodat dit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

De geschilleninstantie volgt beklaagde hierin niet. Het kernbetoog dat ten grondslag ligt aan de klacht van klager is dat beklaagde zijn vertrouwen op zeer ernstige wijze heeft beschaamd. De klachtbrief beperkt zich weliswaar tot de door beklaagde jegens de RvdK gedane uitlatingen, maar de geschilleninstantie begrijpt, mede gelet op de brieven van klager in het dossier en het feit dat het gesprek van 23 maart 2021 met klager door beklaagde wordt aangehaald in zijn informatieverstrekking aan de RvdK, dat klager met klachtonderdeel 2 beoogt zijn kernbetoog nader te onderbouwen. De geschilleninstantie beschouwt klachtonderdeel 2 dan ook niet als nieuwe klacht c.q. uitbreiding van de klacht, maar als een onderdeel van het kernbetoog van klager.
Overigens heeft beklaagde tijdens de hoorzitting in voldoende mate de gelegenheid gehad hierop te reageren, zodat hij door de late nadere onderbouwing niet in zijn belangen is geschaad.
Dat maakt dat klachtonderdeel 2 beoordeeld kan worden door de geschilleninstantie.

Wettelijk kader

Bij de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen gaat de geschilleninstantie uit van de volgende maatstaven.

Op de arts-patiënt relatie is de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) van toepassing. Deze wet legt de hulpverlener de verplichting op om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en daarbij te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.
Die professionele standaard is onder meer neergelegd in de standaarden van de NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) en de richtlijnen van de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst).
Voor de beoordeling van de klacht heeft de geschilleninstantie in het bijzonder acht geslagen op de KNMG-Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld 2018 (hierna: de meldcode). Artsen zijn gebonden aan deze meldcode en het daarin opgenomen afwegingskader. In deze meldcode staat onder meer hoe artsen moeten omgaan met informatieverzoeken van de RvdK.

In de meldcode is onder meer, voor zover hier van belang, bepaald:

Artikel 8. Contact met de RvdK
1. Een arts die door RvdK wordt benaderd met een verzoek om informatie, verstrekt alle tot zijn beschikking staande informatie voor zover noodzakelijk om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te laten onderzoeken. Dit doet hij bij voorkeur schriftelijk en zo mogelijk met toestemming of medeweten van de ouders en/of het kind.
2. De RvdK onderbouwt het verzoek om informatie zodanig dat de arts kan bepalen welke gegevens al dan niet relevant kunnen zijn voor het doel dat in lid 1 genoemd is.

In de toelichting bij dit artikel staat dat in de meldcode de norm is dat de arts aan de RvdK – als deze naar aanleiding van een melding een onderzoek instelt – informatie verstrekt voor zover dat noodzakelijk is om kindermishandeling te laten onderzoeken en/of stoppen door middel van een kinderbeschermingsmaatregel. De grondslag voor het verstrekken van informatie is artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek. Die bepaling geeft geheimhouders het recht om zonder toestemming van degene die het betreft, inlichtingen te verstrekken aan de RvdK ‘indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de Raad’. De arts verstrekt deze informatie bij voorkeur schriftelijk en zo feitelijk mogelijk. Het is niet aan een behandelend arts om een oordeel uit te spreken over de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel en/of de geschiktheid van (een van beide) ouders om voor het kind te zorgen. Dat is nu juist de taak van de RvdK en de kinderrechter, aldus de toelichting bij artikel 8 van de meldcode.

Klachtonderdeel 1
Het verwijt van klager dat beklaagde zich als informant van de RvdK niet heeft beperkt tot de feitelijkheden die hij zélf heeft waargenomen en meer heeft verklaard dan op grond van zijn rol is toegestaan volgens de meldcode, is naar het oordeel van de geschilleninstantie terecht. Zij licht dit als volgt toe.

Op zichzelf mocht beklaagde informatie verstrekken aan de RdvK, omdat dit noodzakelijk was te achten voor de uitoefening van de taken van de RvdK. Beklaagde had bovendien, gezien de op pagina 7 van het rapport vermelde instemming van de ouders om de informanten te benaderen, de toestemming van klager (en zijn ex-echtgenote) om zijn beroepsgeheim te doorbreken. Beklaagde heeft echter in strijd met artikel 8 van de meldcode meer (mondelinge) informatie verstrekt dan noodzakelijk was.

Zoals beklaagde erkent, had hij zich jegens de RvdK niet mogen uitlaten over de pedagogische kwaliteiten van klager en evenmin een ondertoezichtstelling van de kinderen mogen adviseren.

Dat is de taak van de RvdK en de kinderrechter.

Verder zijn door beklaagde jegens de RvdK vermoedens, zorgen en meningen geuit, terwijl niet althans onvoldoende is gebleken dat deze zijn gebaseerd op feiten of zijn eigen bevindingen. Beklaagde had zich daarom van deze uitlatingen moeten onthouden.
De opmerking van beklaagde in het gespreksverslag dat hij grote zorgen heeft over x en y en over hun gevoel van veiligheid, omdat zij naar zijn mening worden ‘fijngemalen’ tussen hun twee ouders, is onvoldoende feitelijk en bovendien niet onderbouwd. Bovendien is deze opmerking innerlijk tegenstrijdig met de opmerking van beklaagde dat hij de kinderen sporadisch in de praktijk zag en onvoldoende zicht had op hun emotionele ontwikkeling.
Ook de opmerking van beklaagde dat klager na de scheiding verschillende partners aan de kinderen heeft geïntroduceerd, mist een feitelijke onderbouwing in het medisch dossier. Deze informatie betreft bovendien niet de expertise van beklaagde, die uitdrukkelijk in zijn professionele rol van huisarts als informant is benaderd door de RvdK.

Beklaagde heeft op de hoorzitting aangegeven dat zijn verhaal in het rapport van de RvdK weliswaar niet geheel is gebaseerd op feiten die hij zelf heeft waargenomen, maar dat hij informatie van andere bronnen had die hem aanleiding gaven de bewuste uitlatingen te doen in het belang van de kinderen. Hoewel de geschilleninstantie begrip heeft voor de lastige situatie waarin beklaagde zich bevond als huisarts van niet alleen klager en zijn ex-echtgenote – die in een langdurige (juridische) strijd verwikkeld waren -, maar ook van hun kinderen, paste hem door zijn rolvermenging meer terughoudendheid bij het verstrekken aan de RvdK van niet-gedocumenteerde informatie vanuit verschillende bronnen, zoals hier aan de orde. Beklaagde mocht niet – zoals hij heeft gedaan – onverkort afgaan op zijn beeldvorming van klager, die naar eigen zeggen niet in alle opzichten positief was.

Dit gebrek aan openheid kan beklaagde worden toegerekend en komt ook naar voren bij de weergave van zijn gesprek met klager op 23 maart 2021 in het rapport van de RvdK. Die weergave is niet te herleiden uit het medisch dossier. In het overgelegde huisartsenjournaal staat niet meer dan dat die dag een ‘lang gesprek’ tussen klager en beklaagde heeft plaatsgevonden. Een gespreksverslag blijkt niet voorhanden. Dat maakt dat de geschilleninstantie niet kan vaststellen dat de uitlatingen van beklaagde jegens de RvdK over dit gesprek op feitelijkheden berusten. Verwijten omtrent inhoud van communiceren laten zich overigens moeilijk op hun juistheid beoordelen, temeer nu partijen een eigen interpretatie geven aan wat zoal tussen hen is besproken en de geschilleninstantie daarvan geen getuige is geweest.

Al met al concludeert de geschilleninstantie dat het niet van goed hulpverlenerschap getuigt dat
beklaagde meer informatie dan noodzakelijk was aan de RvdK heeft verstrekt, waaronder waardeoordelen en uitlatingen die niet van feitelijke aard waren en niet gebaseerd op eigen bevindingen. De geschilleninstantie acht dit klachtonderdeel gegrond.
De door klager verzochte rectificatie of intrekking van de verklaring door beklaagde kan in deze geschillenprocedure evenwel niet worden toegewezen, omdat de geschilleninstantie niet bevoegd is daartoe opdracht te geven.

Klachtonderdeel 2

Klager verwijt beklaagde dat hij voorafgaand aan het gesprek op 23 maart 2021 geen contact heeft gezocht met klager – terwijl daarvoor alle gelegenheid was – om hem erover in te lichten dat hij met zijn ex-echtgenote, Samen Veilig Midden Nederland en Veilig Thuis had gesproken over de (naleving van de) zorgregeling. Door geen hoor-en wederhoor toe te passen en af te gaan op de juistheid van mededelingen van de ex-echtgenote van klager, heeft beklaagde zijn zorgplicht geschonden en is een vertrouwensbreuk ontstaan.

De geschilleninstantie kan klager in dit verwijt niet volgen. Zij licht dit als volgt toe.

Op 23 maart 2021 is klager – na hiervoor een afspraak te hebben gemaakt – op het spreekuur van beklaagde verschenen. Aan het einde van dit gesprek heeft beklaagde – voor klager onverwacht – aan hem vragen gesteld over de naleving van de zorgregeling. De geschilleninstantie acht het legitiem dat een huisarts gezien de omstandigheden, waaronder zeker niet in de laatste plaats het informatieverzoek van de RvdK, een dergelijke informerende vraag stelt.

Dat beklaagde in het gesprek op 23 maart 2021 niet direct (of daaraan voorafgaand) heeft verteld dat hij over de zorgregeling ook contact had gehad met de ex-echtgenote van klager en met Samen Veilig Midden Nederland en Veilig Thuis, leidt niet tot enig laakbaar handelen van beklaagde. Niet is gebleken dat op beklaagde een (zorg)plicht rustte om klager hierover tevoren in te lichten. Daarbij is van belang dat beklaagde geen voornemen had om een melding bij Veilig Thuis te doen en dit ook niet heeft gedaan. Ook ligt het voor de hand dat er voor beklaagde een aanleiding was om dit onderwerp te bespreken, waarbij de ex-echtgenote een voor de hand liggende bron is.

Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit op het punt van informatieverschaffing door beklaagde en ter zake van hoor en wederhoor een schending van een zorgvuldigheidsnorm jegens hem blijkt. Beklaagde heeft klager in het gesprek op 23 maart 2021 juist gevraagd naar zijn kant van het verhaal en die heeft klager gegeven.

Het kan zijn dat de vertrouwensrelatie met klager door de aanpak van beklaagde en wellicht zijn toonzetting in eerdergenoemd gesprek onder druk is komen te staan. Echter, de door klager gestelde schending van vertrouwen is voor de geschilleninstantie niet toetsbaar.

De geschilleninstantie concludeert op grond van het voorgaande dat beklaagde binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Klachtonderdeel 2 is daarom ongegrond.

Slotopmerking

Omdat de geschilleninstantie de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet beklaagde het door klager betaalde griffierecht, te weten een bedrag van € 50,-, vergoeden.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De geschilleninstantie
– verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
– verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;
– veroordeelt beklaagde tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager en wel binnen twee weken na deze beslissing.

Aldus gegeven door de geschilleninstantie, onder voorzitterschap van de heer mr. drs. W.P. van der Haak en de commissieleden de heer mr. drs. C.K. van Sichem en de heer mr. G.J. Bloemendal, bijgestaan door mevrouw mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, op 24 juni 2022.

 

Vaardigheden

Gepubliceerd op

juni 24, 2022