Selecteer een pagina

Algemeen
Betreffende: ‘Klager’ – ‘Beklaagde’
Dossiernummer: GD0026-2024
Datum mondelinge behandeling: 28 januari 2025
Datum uitspraak: 25 februari 2025

Het verloop van de procedure en de zitting
Namens ‘klager’ is een klacht ingediend. De therapeut (‘beklaagde’) heeft daarop schriftelijk gereageerd. Vervolgens hebben partijen de kans gekregen nog een keer over en weer schriftelijk te reageren, waarna een zitting werd ingepland. ‘Beklaagde’ was op het moment dat ‘beklaagde’ ‘klager’ behandelde aangesloten bij Beroepsorganisatie CAT (Collectief Alternatieve Therapeuten) en in verband daarmee tevens aangesloten bij het GAT. De therapeutische behandeling door ‘beklaagde’ waar de klacht betrekking op heeft is geboekt ‘bedrijf’. handelend onder de namen: ‘bedrijfsnaam 1’ en ‘bedrijfsnaam 2’, de therapie-praktijk van een 3e, te weten ‘beklaagde 2’, en gedeclareerd via diens AGB- code. Ook tegen ‘beklaagde 2’ is een klacht ingediend die samenhangt met hetzelfde feitencomplex dat aan de klacht jegens beklaagde ten grondslag ligt, deels toegespitst op diens specifieke verantwoordelijkheden. Omdat verklaringen van deze derde van belang kunnen zijn in het kader van de klacht jegens ‘beklaagde’ en vice versa, heeft er een gezamenlijke mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beide klachtdossiers. Achtergrond is dat verklaringen over en weer enkel meegenomen kunnen worden in het oordeel indien daarover hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Vervolgens is over beide klachten separaat een beslissing genomen, aangezien het separate klachten betreft. Tijdens de zitting hebben zowel ‘klager’ als ‘beklaagde’ de eigen stellingen nader toegelicht en vragen van de commissie beantwoord. Ook kregen zij de gelegenheid over- en weer te reageren op elkaars stellingen en verklaringen en kon ‘beklaagde’ reageren op verklaringen van de eveneens gehoorde derde via wiens praktijk de aan ‘klager’ geleverde therapie plaatsvond. De commissie heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten is voldaan en dat zij de zaak in inhoudelijk in behandeling kon nemen. De uitspraak is tot stand gekomen na afsluiting van het schriftelijk en mondeling onderzoek.

Aanwezigen:
(1) ‘klager’ met ‘klagers’ gemachtigde en
(2) ‘beklaagde’ met ‘beklaagdes’ partner die enkele keren als gemachtigde namens hem het woord heeft
gevoerd en
(3) de eigenaar van ‘bedrijfsnaam 1’ en ‘bedrijfsnaam 2’ (‘beklaagde’ in de andere klachtzaak) met diens advocaat
Analyse Geschilleninstantie Alternatieve Therapeuten

Analyse van de GAT betreffende dit dossier:
– Een degelijk behandelplan en bijhouden van een cliënten dossier is belangrijk bij het leveren van goede zorg.
– Er moet door een alternatieve behandelaar rekening gehouden worden met het medisch dossier van de cliënt.
– De Wkkgz voorziet in een duidelijke richtlijn voor het leveren van goede zorg, die als leidraad dient voor therapeuten.
– Een Wkkgz commissie kan een uitspraak van de strafrechter volgen.

Klacht

De klacht van ‘klager’ is als volgt samen te vatten:

‘Klager’ heeft een handeling chirotherapie geboekt, omdat deze bekend staat als een zachtere behandeling. ‘Klager’ heeft de behandeling geboekt op locatie ‘plaatsnaam’. Na de intake en behandeling kreeg ‘klager’ pijn, die met verloop van tijd verergerde. ‘Klager’ heeft om die reden gebeld met de therapeut en de in eerste instantie later geplande afspraak vervroegd. Bij de tweede behandeling moest ‘klager’ direct op de behandeltafel gaan liggen. Er was geen behandelplan, er werd niets besproken en ‘klager’ wist niet wat er ging gebeuren. ‘Klagers’ rug werd gekraakt en er werd aan ‘klagers’ arm getrokken, waarbij ‘klagers’ een hele harde lange kraak hoorde waar ‘klager’ van schrok. ‘Klager’ vond dat eng en kreeg druk op ‘klagers’ borstbeen en had moeite met ademhalen. De therapeut ging met de handen naar ‘klagers’ borsten en pakte die vast. ‘Klager’ verstijfde van angst. Aan het einde van de therapie-bijeenkomst gaf de therapeut aan dat deze voorzichtig moest zijn omdat ‘klager’ een broos lichaampje heeft, maar wel een mooi lichaam. Dat vindt ‘klager’ erg ongepast. ‘Klager’ zou een nieuwe afspraak moeten maken voor over 3 of 4 weken. De therapeut kwam ineens heel dichtbij en zei: ‘’laten we daar een behandeling van een uur van maken, dan kan ik je uitgebreid onderzoeken.’’ ‘Klager’ heeft na afloop haar kennis gebeld, die bleek achteraf verkracht te zijn door therapeut. Dat had de kennis niet van tevoren verteld. Daarover is inmiddels geoordeeld door de strafrechter. ‘Klager’ is vervolgens naar een andere therapeut gegaan, een chiropractor, om navraag te doen over de behandeling, de pijn, etc. Volgens de chiropractor was de pijn extreem en er was een zwelling te zien rond de arm. ‘Klager’ kwam er ook achter dat er gefactureerd was onder de code van een derde, namelijk ‘beklaagde 2’. ‘Klager’heeft de huisarts gebeld en die heeft ‘klager’ met spoed naar het ziekenhuis gestuurd om foto’s te maken van de arm. Het bleek niet gebroken, maar de spieren rondom waren erg gespannen. In het verleden heeft ‘klager’ veel meegemaakt. Al deze dingen hebben nu geleid tot PTSS. Dit verleden speelt hierdoor weer op. Eind november is ‘klager’ een intensief trauma traject aangegaan. Op ‘klagers’ werk is ‘klager’ wegens ziekte uitgevallen en het is maar de vraag of ‘klager’ ooit weer kan terugkeren in ‘klagers’ eigen werk. De schouder is sinds kort door fysiotherapie op het niveau dat het was voor de behandeling. De rug is nog steeds pijnlijk als ‘klager’ gewandeld heeft, maar minder heftig dan voorheen.
Verweer ‘beklaagde’

‘Beklaagde’ heeft kort samengevat het volgende verweer gevoerd:
‘Beklaagde’ geeft aan de borsten van ‘klager’ niet te hebben betast. Mogelijk is ‘beklaagde’ met het verplaatsen van ‘beklaagdes’ handen tijdens de behandeling langs ‘klagers’ borst gekomen. Van betasten is geen sprake. ‘Beklaagde’ is ook van mening dat er geen sprake is van verkeerd behandelen. Tijdens de behandeling heeft ‘beklaagde’ de arm van ‘klager’ gefixeerd naar aanleiding van hetgeen ‘klager’ aan klachten heeft gemeld. ‘Klager’ schetst een heel ander beeld dan waarvan daadwerkelijk sprake was. De behandeling is volgens de richtlijnen uitgevoerd. Dat ‘klager’ daar een ander gevoel bij heeft, vindt ‘beklaagde’ verschrikkelijk. ‘Beklaagde’ heeft nooit de intentie gehad om iemand pijn te doen of iemand iets aan te doen. Het verwijt dat ‘beklaagde’ de borsten van ‘klager’ heeft betast is onderdeel geweest van een strafzaak en de strafrechter heeft geoordeeld dat van betasten geen sprake is geweest.

Het oordeel

Ten aanzien van de behandeling
Tijdens de uitgebreide mondelinge behandeling die bijna twee uur heeft geduurd is uitgebreid de kans geboden om toe te lichten hoe de behandeling van ‘klager’ is verlopen. Welke informatie is gebruikt; welke informatie aan ‘klager’ is gegeven over de aard van de behandeling; welke technieken zijn toegepast etc. Mede aan de hand van de antwoorden van ‘beklaagde’ tijdens de mondelinge behandeling en het door ‘beklaagde’ eerder gevoerde schriftelijke verweer is het oordeel van de geschillencommissie als volgt. De geschillencommissie constateert dat ‘beklaagde’ de werkzaamheden verrichtte via ‘bedrijfsnaam 1’ en ‘bedrijfsnaam 2’ onder supervisie van ‘beklaagdes’ begeleider, de eigenaar van ‘bedrijfsnaam 1’ en ‘bedrijfsnaam 2’. Deze heeft hierover verklaard dat ‘beklaagde 2’ niet altijd aanwezig kon zijn bij de behandeling en dat de afspraak was dat er altijd overleg is bij nieuwe patiënten en dat er bij twijfel niet wordt behandeld. Dat is door ‘beklaagde’ niet betwist. De commissie oordeelt dat ‘beklaagde’ (vooraf) meer uitleg had moeten geven over welke behandeling ‘beklaagde’ zou geven en om welke reden. Ook had ‘beklaagde’ rekening moeten houden met de achtergrond van ‘klager’. Diens supervisor gaf ter zitting aan in het dossier te hebben gezien dat er sprake is van trauma in de achtergrond van ‘klager’. Dat is door ‘beklaagde’ ook niet betwist. ‘Beklaagde’ had dit actief mee moeten nemen in ‘beklaagdes’ overwegingen en in het behandelplan dat ‘beklaagde’ had moeten maken. Daarbij aangevend in hoeverre er rekening wordt gehouden met haar achtergrond. ‘Beklaagde’ gaf ter zitting aan dat er een uitgebreide vragenlijst zou zijn ingevuld door ‘klager’ en dat er een behandelplan is opgesteld. De geschillencommissie heeft moeten constateren dat ‘beklaagde’ al deze stukken niet in geding heeft gebracht. De geschillencommissie kan dan ook niet anders dan oordelen dat sprake is van onvoldoende voorbereiding. Iets wat bij chirotherapie behandelingen wel belangrijk is. Zeker gezien de achtergrond van ‘klager’. Beklaagde heeft in slechts enkele minuten vastgesteld waar de pijn van ‘klager’ zou zitten en vervolgens manipulatie toegepast als behandelingsinterventie. ‘Beklaagde’ geeft aan dat ‘beklaagde’ heeft gedaan wat ‘beklaagde’ geleerd heeft, maar erkende ter zitting daarbij niet naar mogelijke andere oorzaken te hebben gekeken. ‘Beklaagde’ gaf aan dat ‘beklaagde’ voelde dat de wervels niet goed zaten. Het is dan echter niet een zekerheid dat die wervels ook behandeld moeten worden. Mogelijk zijn er andere oorzaken. ‘Beklaagde’ geeft aan dat ‘beklaagde’ niet heeft gekraakt, maar wel manipulaties heeft toegepast met de valtafel in de lichtste stand en de arm van ‘klager’ te hebben gefixeerd als zachter alternatief voor kraken. ‘Beklaagde’ heeft de technische kant van de therapie gegeven zonder dat daar een diagnose aan vooraf is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling zijn er bij de geschillencommissie twijfels ontstaan over de kundigheid van ‘beklaagde’ bij het doen van manipulaties. ‘Beklaagde’ kon niet precies vertellen wat ‘beklaagde’ heeft gedaan en waarom ‘beklaagde’ dit heeft gedaan. Naar de huidige wetenschappelijke standaarden m.b.t. chirotherapeutische manipulaties hoort bij rugklachten niet zomaar meteen overgegaan te worden tot manipuleren. Bij manipulaties spreken we over een serieuze kracht die wordt uitgeoefend op het lichaam van patiënten. Daar hoort voorzichtig mee omgegaan worden. Hierbij speelt een rol het volgende: ‘beklaagde’ zegt de Thompsontafel-techniek te hebben gebruikt. De tafel op de lichtste stand gebruikend is deze Thompsontechniek zo zacht dat die zelfs geschikt kan zijn voor hele broze / oude lichamen. Dat is een zeer veilige techniek. Dan is het vreemd dat de ervaringen van klaagster zo heftig zijn en zo tegenstrijdig met wat beklaagde daarover heeft verteld. Klaagster heeft ook aangegeven dat zij pijn op de borst kreeg. Bij pijn op de borst kan er sprake zijn van bijwerkingen. Deze moet beklaagde herkennen en uitleggen en dat lijkt beklaagde niet te hebben gedaan. Beklaagde gaf tijdens de zitting aan dat ‘klager’ na de eerste behandeling hevig geëmotioneerd was en in tranen was. In dit kader is de nazorg ook onvoldoende geweest. Zeker ook gezien de geschetste reactie op de eerste behandeling. Het oordeel is dat ‘beklaagde’ de veiligheid meer in acht had moeten nemen. Er is een reden waarom er met een lange vragenlijst gewerkt dient te worden. ‘Beklaagde’ heeft niet laten merken dat ‘beklaagde’ iets met de vragenlijst heeft gedaan. ‘Beklaagde’ heeft niet naar het medisch verleden gevraagd. Er zou op de vragenlijst, naar ‘beklaagdes’ supervisor aangaf in het dossier te hebben gelezen, iets over een trauma zijn ingevuld, maar daar lijkt niets mee gedaan te zijn. Toen ‘beklaagde’ pijn op de borst vaststelde, had ‘beklaagde’ moeten ingrijpen. ‘Beklaagde’ had overleg met ‘beklaagdes’ supervisor moeten hebben. Ook gezien de heftige emotie van ‘klager’ tijdens/direct na de behandeling. Dat met de supervisor was afgesproken dat bij twijfel niet moet worden behandeld en overleg moet worden gevoerd, betekent in dit concrete geval dat de manipulaties tijdens de tweede behandeling niet zonder zulk vooroverleg toegepast hadden mogen worden. Het betreft een duidelijke contra-indicatie om verder te behandelen en was een duidelijke reden om de behandeling anders aan te pakken. Er had in ieder geval eerst beter onderzoek moeten worden gedaan naar alternatieve oorzaken. Een fors trauma kan een contra indicatie zijn om op een bepaalde manier te behandelen, daar is onvoldoende rekening mee gehouden.

Uit vorenstaande volgt dat ‘beklaagde’ heeft gehandeld in strijd met artikel 2 van de Wkkgz, dat luidt:

Artikel 2 Wkkgz
1. De zorgaanbieder biedt goede zorg aan.
2. Onder goede zorg wordt verstaan zorg van goede kwaliteit en van goed niveau:
a. die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt;
b. waarbij zorgaanbieders en zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard en de kwaliteitsstandaarden; en
c. waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld.
3. In afwijking van het eerste lid verleent een alternatieve-zorgaanbieder slechts zorg die buiten noodzaak niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt, waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld.

‘Beklaagde’ heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ‘beklaagde’ geen werkzaamheden meer verricht als therapeut. ‘Beklaagde’ werkt geheel niet meer in deze branche. Dat besluit had ‘beklaagde’ al genomen vóór het oordeel van de strafrechter bekend was waarin ‘beklaagde’ is veroordeeld wegens ‘beklaagdes’ gedrag jegens andere patiënten. Ondanks dit gegeven, kan de geschillencommissie niet anders dan een oordeel geven over het handelen van ‘beklaagde’ en dat te doen op dezelfde wijze als aan de orde als ‘beklaagde’ nog wel werkzaam zou zijn in deze branche. In dit geval oordeelt de geschillencommissie dat ‘beklaagde’ een berisping verdient voor ‘beklaagdes’ handelen jegens ‘klager’ en dat het tevens op zijn plaats is ‘beklaagde’ een voorwaardelijke schorsing op te leggen van het lidmaatschap bij GAT en de bij de GAT aangesloten Beroepsorganisatie CAT (Collectief Alternatieve Therapeuten) waarvan ‘beklaagde’ lid is, met een proeftijd van twee jaar. Gevolg is dan dat, wanneer ‘beklaagde’ binnen twee jaar opnieuw in de fout zou gaan, het lidmaatschap van beklaagde bij GAT en CAT per direct zou worden beëindigd.

Ten aanzien van de (seksuele) intimidatie c.q. betasten
De geschillencommissie heeft kennisgenomen van de uitspraak van de strafrechter waarbij ‘klager’ zich als slachtoffer heeft gemeld. De strafrechter heeft uitgesproken dat er onvoldoende bewijs is van enig strafbaar feit gepleegd door beklaagde jegens ‘klager’ meer in het bijzonder haar klacht dat ‘beklaagde’ aan ‘klagers’ borsten heeft gezeten. Het enige bewijs is in deze zaak is het verhaal van ‘klager’, maar er is geen steunbewijs. ‘Beklaagde’ ontkent de beschuldigen. Er is ook geen steunbewijs aangetroffen in het dossier. De geschillencommissie kan dan ook niet anders dan oordelen dat hiervoor onvoldoende bewijs is en de strafrechter in deze te volgen. Of ‘beklaagde’ de borsten van ‘klager’ heeft betast en of ‘beklaagde’ de woorden heeft uitgesproken zoals geciteerd in de samenvatting van de klacht is derhalve niet vast komen te staan.

De beslissing
Als gevolg van het voorgaande berispt de geschillencommissie ‘beklaagde’ en wordt een voorwaardelijke schorsing opgelegd van het lidmaatschap van GAT met een proeftijd voor de duur van twee jaar ingaande vanaf de datum van deze uitspraak indien en voor zover ‘beklaagde’ daar nog lid is en/of zich opnieuw zou willen aansluiten als lid. Tevens wordt Beroepsorganisatie CAT (Collectief Alternatieve Therapeuten) geadviseerd het lidmaatschap bij deze vereniging op dezelfde wijze voorwaardelijk te schorsen indien en voor zover ‘beklaagde’ daar nog lid is en/of zich opnieuw zou willen aansluiten als lid.

Kosten
Vanwege het feit dat ‘beklaagde’ meerdere wettelijke normen heeft overtreden – met name omdat de normen van de Wkkgz – niet zijn nageleefd, zal worden beslist dat ‘beklaagde’ als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld tot betaling van de kosten voor deze procedure van € 2.500,00 conform artikel 8 lid 1 van het GAT-geschillenreglement. Het door ‘klager’ betaalde klachtengeld wordt conform artikel 8 lid 2 en 3 van het GAT- geschillenreglement aan ‘klager’ geretourneerd.

Aldus beslist te Eindhoven, op: 25 februari 2025

Door:

De heer Mr. M.C.J. de Schepper (commissie voorzitter)
Mevr. Mr. S.M.E. van Dijsseldonk (commissielid)
De heer S. Molina DC (commissielid, vakspecialist)
Deze uitspraak betreft een bindend advies. Hoger beroep tegen de uitspraak behoort niet tot de mogelijkheden. Klager en/of de beklaagde kan er wel voor kiezen deze uitspraak aan de civiele rechter voor te leggen.

Vaardigheden

Gepubliceerd op

februari 25, 2025