Selecteer een pagina

B I N D E N D   A D V I E S
Geschillencommissie KPZ

Geschil 18.03

In het geschil tussen:
de heer [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,

en

mevrouw [verweerster],
eigenaar van [zorgaanbieder] te Almere,
wonende te [woonplaats],
verweerster.

1. Bevoegdheid
1.1 Partijen zijn overeengekomen geschillen (in navolging van de Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg) te laten beslechten door de Geschillencommissie KPZ bij bindend advies.

1.2 De zittingscommissie die voor het onderhavige geschil is ingesteld op basis van artikel 3
van het Geschillenreglement Geschillencommissie KPZ bestaat uit:
– mevrouw mr. drs. T. Novakovski, voorzitter;
– mevrouw mr. P.T.E. Lock, lid;
– mevrouw dr.mr. W.M.C.M. Caris-Verhallen, lid.

1.3 Mevrouw mr. E.M.A.C. van Dort is aangesteld als ambtelijk secretaris van de commissie.

2. Tussenuitspraak inzake ontvankelijkheid
2.1 De geschillencommissie (hierna: de commissie) heeft op 7 augustus 2018
(tussen)uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het geschil. Verzoeker is
ontvankelijk verklaard in geschilonderdelen 1, 3 en 6.

3. Het verdere procesverloop
3.1 Voor het procesverloop tot de tussenuitspraak verwijst de commissie naar de
tussenuitspraak.

3.2 Voor de verdere behandeling van het geschil heeft de commissie een gezamenlijke
hoorzitting bepaald. De hoorzitting heeft op 31 augustus 2018 plaatsgevonden.

3.3 Ter zitting zijn verschenen:
– verzoeker;
– mevrouw [echtgenote van verzoeker], echtgenote van verzoeker;
– verweerster.

3.4 De commissie heeft kennisgenomen van de volgende aanvullende stukken:
– reactie van verweerster op het verslag van de hoorzitting van verzoeker van 2
juni 2018;
– zorgdossier van verzoeker bij verweerster met de volgende inhoud:
– screenshots van het digitale cliëntdossier systeem;
– ontvangen facturen van begeleiders [begeleiders 1 en 2];
– inhoud rapportages;
– meldingsformulier t.b.v. aanvraag WMO begeleiding;
– inhoud zorgtoewijzing ontvangen via het zorgregistratiesysteem van de
gemeente;
– correspondentie met betrekking tot artikel 35 Wbp-verzoek:
– verzoek artikel 35 Wbp van verzoeker en echtgenote van verzoeker van
27 april 2018;
– reactie op het verzoek van verweerster van 24 mei 2018 met bijlagen;
– vervolgverzoek van verzoeker en echtgenote van verzoeker van 28 mei
2018;
– reactie op vervolgverzoek van verweerster van 24 juni 2018 met
bijlagen;
– e-mailcorrespondentie tussen verzoeker en verweerster van 2 mei 2017.

4. De verdere beoordeling van het geschil
4.1 In de tussenuitspraak heeft de commissie verzoeker ontvankelijk verklaard in de
volgende geschilonderdelen:
• Geschilonderdeel 1: Verweerster heeft de door verzoeker in vertrouwen met
haar gedeelde informatie over zijn gezin zonder zijn toestemming en zonder
zijn medeweten gebruikt om een zeer negatief en volkomen onwaar beeld
over zijn gezin neer te zetten bij gemeente en GGD Flevoland.
• Geschilonderdeel 3: Verweerster heeft het vertrouwen van verzoeker en zijn
echtgenote beschaamd door gesprekken te voeren, begeleiding te bieden en
vooruitgang te melden met betrekking tot verzoeker en zijn gezin, terwijl zij
bezig was om zijn gezin uit elkaar te trekken.
• Geschilonderdeel 6: Verweerster heeft onethisch gehandeld en
belangenconflicten niet voorkomen door ervoor te kiezen om verzoeker
beroepsmatig te (gaan) begeleiden terwijl zij al een half jaar lang de
professionele begeleidster/ondersteuner van de zoon van verzoeker was.

4.2 De commissie is van oordeel dat de geschilonderdelen zich ervoor lenen om in
afwijkende volgorde te worden behandeld. De commissie zal achtereenvolgens
geschilonderdeel 6, geschilonderdeel 3 en geschilonderdeel 1 bespreken.
Bindend advies 18.03

4.3 Voor de feiten en achtergronden verwijst de commissie naar de tussenuitspraak.
Geschilonderdeel 6: Verweerster heeft onethisch gehandeld en belangenconflicten niet
voorkomen door ervoor te kiezen om verzoeker beroepsmatig te (gaan) begeleiden
terwijl zij al een half jaar lang de professionele begeleidster/ondersteuner van de zoon
van verzoeker was.

Standpunt van verzoeker
4.4 Voor de standpunten van verzoeker verwijst de commissie naar de overgelegde stukken
en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Deze standpunten luiden – voor zover
relevant – samengevat weergegeven als volgt.

4.5 De echtgenote van verzoeker heeft verweerster gevraagd of zij iets kon betekenen voor
verzoeker of dat zij iemand in haar netwerk kende die geschikt en bereid zou zijn om aan
verzoeker de noodzakelijke individuele begeleiding te geven. Met netwerk werd niet
bedoeld iemand uit het team van verweerster, omdat verweerster daar volledig voor
verantwoordelijk is en, zo begrijpt de commissie de stelling van verzoeker, aan
verweerster gelijk te stellen is.

4.6 Tijdens de intake heeft verweerster vrijwel direct aangegeven zelf vanuit
[zorgaanbieder] de begeleiding te kunnen doen. Zij heeft het daarbij niet gehad over de
mogelijkheid om hulpverleners van andere zorginstellingen in te schakelen.

4.7 Verzoeker heeft niet zelf voor verweerster gekozen. Verweerster heeft zelf de
begeleiding op zich genomen.

4.8 In de aanmelding van de hulpvraag bij de gemeente staat verweerster vermeld als
ambulant begeleider van het gezin. Daaruit blijkt dat het vanaf het begin de intentie was
dat verweerster de begeleiding zou doen.

4.9 Tijdens de gesprekken die verzoeker met verweerster heeft gevoerd, heeft zij op geen
enkele manier aan de orde gesteld dat zij ook de zoon van verzoeker in begeleiding had
en hoe daarmee moest worden omgegaan.

4.10 Nu verweerster ook de zoon van verzoeker in begeleiding had, had verweerster ofwel
die begeleiding strikt gescheiden moeten houden door niet ook de begeleiding van
verzoeker op zich te nemen ofwel verweerster had volledig transparant moeten zijn in
de gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker.

4.11 Verzoeker had een duidelijke hulpvraag: de communicatie tussen hem, zijn zoon en zijn
echtgenote verbeteren.

4.12 Er zijn geen gespreksverslagen. Dat er geen verslagen zijn gemaakt, is onbegrijpelijk. De
door verweerster aangegeven ‘groei van de organisatie’ is onvoldoende reden om nu
pas te professionaliseren. Een dergelijk belangrijk aspect van de individuele begeleiding
dient vanaf de aanvang van de hulpverlening op orde te zijn.

Standpunt van verweerster
4.13 Voor de standpunten van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde
stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Deze standpunten luiden – voor
zover relevant – samengevat weergegeven als volgt.

4.14 Verweerster is eigenaar van [zorgaanbieder]. Zij heeft een contract met de gemeente
voor het aanbieden van zorg en draagt ter zake de verantwoordelijkheid. Verweerster
heeft een aantal personen in dienst. Verder werkt zij met een aantal onderaannemers,
waaronder ook de twee begeleiders van verzoeker. Op de website wordt gesproken
over het team van [zorgaanbieder], maar de onderaannemers zijn niet haar
werknemers. Verweerster heeft geen gezag over de onderaannemers; het betreft
zelfstandige bedrijven die onder de paraplu van [zorgaanbieder] werken. Er werken
inmiddels meer dan 40 mensen voor [zorgaanbieder]. Verweerster selecteert de
onderaannemers op grond van ervaring, expertise en affiniteit met ASS (Autisme
Spectrum Stoornis).

4.15 Als eigenaar van [zorgaanbieder] doet verweerster altijd zelf de intakegesprekken, op
basis waarvan zij een cliënt toeleidt naar een begeleider. Verweerster doet dit “op
gevoel”. Bij cliënten met ASS is een persoonlijke klik met een begeleider erg belangrijk;
verweerster zoekt naar de begeleider die naar haar idee een persoonlijke klik zou
kunnen hebben met de betreffende cliënt. Tot op heden documenteerde zij de
overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag lagen niet. Zij erkent inmiddels wel
dat rapportage een belangrijk onderdeel is van het hulpverleningsproces.

4.16 Verweerster heeft zichzelf niet naar voren geschoven om de begeleiding van verzoeker
te doen. De echtgenote van verzoeker heeft verweerster gevraagd of zij of iemand
binnen haar netwerk iets voor verzoeker konden betekenen. Verweerster heeft netwerk
in dit verband opgevat als de ZZP-ers die voor [zorgaanbieder] werkzaam zijn.
Verweerster heeft aangegeven dat die mogelijkheid bestond en dat verweerster in ieder
geval kon helpen met het indienen van een indicatie-aanvraag bij de gemeente voor
individuele begeleiding, waarna verzoeker zelf een keuze kon maken voor een
begeleider.

4.17 Verweerster heeft met verzoeker besproken of het passend zou zijn als de begeleiding
van verzoeker vanuit [zorgaanbieder] zou worden gedaan, aangezien de zoon van
verzoeker ook reeds begeleid werd door [zorgaanbieder]. Verzoeker heeft er toen zelf
op vrijwillige basis voor gekozen om zorg te gaan afnemen bij [zorgaanbieder]. Er zijn
nog drie andere vergelijkbare organisaties in Almere, daar had hij ook terecht gekund.

4.18 Verweerster heeft niet zelf de begeleiding van verzoeker gedaan. Zij is bij verzoeker
alleen betrokken geweest als eigenaar van [zorgaanbieder] en omdat zij “het werk
verdeelt” en cliënten naar de juiste begeleider toeleidt. Na de eerste twee verkennende
gesprekken heeft zij cliënt toegeleid naar een andere begeleider. Dit heeft verweerster
mede gedaan omdat zij het niet passend vond om met verzoeker te gaan praten over
gezinsleden, terwijl zij zelf ook de begeleiding van de zoon van verzoeker deed.
Verweerster is ook nooit van plan geweest om zelf de begeleiding van verzoeker te gaan
doen.

4.19 Verweerster heeft bij verzoeker benadrukt dat zij er alert op moesten blijven of de
gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker goed zou verlopen en
dat zij daarover in overleg moesten blijven.

4.20 Verweerster heeft veel cliënten bij wie het goed werkt dat zij verschillende gezinsleden
begeleidt. Verweerster realiseert zich desgevraagd wel dat haar positieve ervaringen
met het begeleiden van deze gezinnen betrekking hebben op gezinnen met minderjarige
kinderen. Dit is anders in het gezin van verzoeker; de zoon van verzoeker is
meerderjarig.

4.21 Sinds vorig jaar heeft verweerster een digitaal cliëntdossiersysteem waarin verweerster
informatie over cliënten documenteert. Daarin wordt een aantekening gemaakt van de
gesprekken, maar verweerster legt niet woordelijk vast wat er met cliënten besproken
wordt. De begeleiders van [zorgaanbieder] kunnen inloggen in het cliëntdossiersysteem
van de eigen cliënt. Verweerster heeft inzage in wat de begeleiders in het systeem
rapporteren, ook inhoudelijk. In die tijd was er met de begeleiders echter geen concrete
afspraak over het maken van rapportages.

4.22 Er is geen systematiek voor evaluatie en terugkoppeling. Op dit moment wordt daar,
mede door de wens tot ISO-certificering, aan gewerkt. [zorgaanbieder] is een groeiende
organisatie en ten aanzien van de professionalisering wil men een inhaalslag maken.

4.23 Door het onderhavige geschil is verweerster zich ervan bewust dat zij zorgvuldiger moet
zijn in de afstemming met cliënten over haar werkwijze en dat het vastleggen van
afspraken essentieel is. Verweerster is altijd te goeder trouw geweest, maar zij ziet in
dat in de communicatie met verzoeker blijkbaar te veel onduidelijk is geweest. Zij ziet
dat als een belangrijk leerpunt voor haar als hulpverlener.

Documenten
4.24 Uit de door partijen ingebrachte stukken blijkt ten aanzien van dit geschilonderdeel –
voor zover relevant – samengevat weergegeven het volgende.

4.25 Over de initiële contacten met betrekking tot de begeleiding van verzoeker bij
[zorgaanbieder] is de volgende correspondentie beschikbaar (zie ook par. 3.3-3.6 van de
tussenuitspraak):
– e-mail van 3 november 2016 van de echtgenote van verzoeker aan verweerster:
“Mijn vraag aan jou is of jij misschien wat voor [verzoeker] kunt betekenen of
dat jij iemand in je netwerk kent die mogelijk met [verzoeker] ‘rond de tafel’ kan
gaan zitten en iets voor hem kan betekenen.”;
– e-mail van 4 november 2016 van verweerster aan (echtgenote van) verzoeker:
Ik zal mijn best doen om met hem helder te krijgen hoe hij geholpen wil worden
en wat volgens hemzelf zijn hulpvraag is.”;
– e-mail van 25 februari 2017 van verweerster aan verzoeker:
– “Het lijkt mij verstandig als we jouw wensen mbt de begeleiding in kaart gaan
brengen zodat ik naar een geschikte begeleider voor jou kan zoeken.”

4.26 In het Meldingsformulier wijkteams, zoals opgenomen in het zorgdossier van verzoeker
bij verweerster, heeft verweerster bij de vraag “Wat is uw relatie tot deze persoon?”
aangegeven: “Ik ben ambulant begeleider in het gezin.”

4.27 Het zorgdossier bevat nagenoeg geen (inhoudelijke) rapportages. Van het initiële
intakegesprek is geen melding gemaakt. Over het tweede gesprek met verweerster van
6 maart 2017 is slechts gerapporteerd welke begeleider verweerster heeft voorgesteld.
Beoordeling van het geschilonderdeel

4.28 In dit geschilonderdeel staat de principiële vraag centraal of verweerster bij voorbaat
had moeten afzien van begeleiding van verzoeker, nu verweerster de zoon van
verzoeker reeds enige tijd in begeleiding had.

4.29 Verweerster heeft in dit kader opgemerkt dat zij positieve ervaringen heeft met het
gelijktijdig begeleiden van verschillende gezinsleden. Zij heeft echter wel onderkend dat
haar ervaringen betrekking hebben op gezinnen met minderjarige kinderen. De
commissie overweegt dat de begeleiding van gezinnen met minderjarige kinderen
wezenlijk verschilt van de onderhavige situatie, waarin sprake is van een vader en een
meerderjarige zoon die beiden met ASS zijn gediagnosticeerd en die ieder een
afzonderlijke hulpvraag hebben.

4.30 Het enkele feit dat verweerster de volwassen zoon van verzoeker al in begeleiding had,
betekent naar het oordeel van de commissie niet zonder meer dat verweerster hoe dan
ook van de begeleiding van verzoeker had moeten afzien. Dit gegeven brengt echter wel
mee dat het de verantwoordelijkheid van verweerster als professionele zorgaanbieder is
om uiterst zorgvuldig en in overleg met verzoeker af te wegen of en zo ja, onder welke
voorwaarden in de gegeven omstandigheden (afzonderlijke maar) gelijktijdige
begeleiding van verzoeker en zoon van verzoeker mogelijk en wenselijk was. Dit geldt
temeer nu de hulpvraag van verzoeker direct of indirect ook betrekking had op de zoon
van verzoeker, aangezien verzoeker een betere communicatie met zijn gezinsleden
wenste. Verweerster kan zich niet van haar verantwoordelijkheid ter zake kwijten door
te stellen dat verzoeker wist dat zij zijn zoon in begeleiding had en dat verzoeker
vrijwillig voor begeleiding bij [zorgaanbieder] heeft gekozen.

4.31 Er blijkt niet dat verweerster (in overleg met verzoeker) een zorgvuldige afweging over
de gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker heeft gemaakt.
Verweerster stelt dat zij met verzoeker heeft besproken of het passend zou zijn als de
begeleiding van verzoeker vanuit [zorgaanbieder] zou plaatsvinden. Ook zou
verweerster met verzoeker hebben besproken dat zij er alert op moesten blijven of de
gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker goed zou verlopen en
dat zij daarover in overleg moesten blijven. Verzoeker ontkent echter dat verweerster
aan de orde heeft gesteld dat zij ook de zoon van verzoeker in begeleiding had en hoe
daarmee moest worden omgegaan. De commissie stelt vast dat in het zorgdossier
daarover niets is aangetekend, zodat onduidelijk is of en zo ja, in hoeverre de
gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker is besproken. De
commissie is van oordeel dat deze onzekerheid, die mede voortvloeit uit een onvolledig
zorgdossier, voor rekening en risico van verweerster komt.

4.32 Naar het oordeel van de commissie mag van verweerster als professionele
zorgaanbieder worden verwacht dat zij een gedegen en volledig zorgdossier bijhoudt,
waarin onder meer en in ieder geval relevante zaken en afspraken over (de voortgang
van) de begeleiding worden gerapporteerd. In dat licht mag in de gegeven
omstandigheden van verweerster worden verwacht dat zij in het zorgdossier
gemotiveerd aantekent dat en op welke gronden in overleg met verzoeker is gekozen
voor een gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker. Daarnaast
dient in het dossier de inhoud van de begeleiding te worden gedocumenteerd, alsmede
de wijze waarop het verloop en de wenselijkheid van gelijktijdige begeleiding van
verzoeker en de zoon van verzoeker worden bewaakt.

4.33 Dergelijke aantekeningen zijn niet in het zorgdossier terug te vinden. Sterker, de
commissie stelt vast dat inhoudelijke rapportages in zijn algemeenheid in het
zorgdossier van verzoeker (nagenoeg) ontbreken. De commissie concludeert dan ook
dat verweerster niet aan de professionele standaard ter zake heeft voldaan.

4.34 Nu in het zorgdossier niets daaromtrent is aangetekend, volgt de commissie verzoeker in
zijn stellingen dat (a) verweerster de mogelijke implicaties van de gelijktijdige
begeleiding van verzoeker en zoon van verzoeker niet althans onvoldoende met
verzoeker heeft besproken; en/of (b) verweerster geen afspraken met verzoeker heeft
gemaakt om over de gelijktijdige begeleiding in overleg te blijven. Daaruit volgt dat
verweerster geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt toen zij verzoeker in
begeleiding nam. Naar het oordeel van de commissie is dit in strijd met hetgeen van
verweerster als professioneel zorgaanbieder in de gegeven omstandigheden mocht
worden verwacht.

4.35 In zoverre acht de commissie het geschilonderdeel gegrond.

4.36 De stelling van verweerster dat zij niet zelf de begeleiding van verzoeker heeft gedaan,
maar hem naar een andere begeleider van [zorgaanbieder] heeft verwezen, maakt deze
beslissing niet anders. Als verweerster voornemens was geen actieve rol te hebben in de
begeleiding van verzoeker en beide begeleidingstrajecten strikt gescheiden wilde
houden, dan heeft verweerster dat onvoldoende aan verzoeker kenbaar gemaakt. De
commissie neemt daarbij in aanmerking dat verweerster verschillende gesprekken met
verzoeker heeft gevoerd en zich bij de gemeente heeft gepresenteerd als ambulant
begeleider van het gezin.
Geschilonderdeel 3: Verweerster heeft het vertrouwen van verzoeker en zijn
echtgenote beschaamd door gesprekken te voeren, begeleiding te bieden en
vooruitgang te melden met betrekking tot verzoeker en zijn gezin, terwijl zij bezig was
om zijn gezin uit elkaar te trekken.

Standpunt van verzoeker
4.37 De standpunten van verzoeker luiden – voor zover relevant – samengevat weergegeven
als volgt.

4.38 Verweerster heeft voor gelijktijdige begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker
gekozen, wetende dat de hulpvraag van verzoeker zich mede richtte op het verbeteren
van de communicatie met zijn zoon. Verzoeker is ervan uitgegaan dat verweerster
transparant zou zijn over aspecten in de begeleiding die zowel hem als zijn zoon
betroffen, met name indien deze relevant zijn voor de verbetering van de
communicatie. Verzoeker kan zich niet herinneren dat verweerster met hem heeft
gesproken over vertrouwelijkheid van de door verzoeker verstrekte informatie.

4.39 Verweerster wist dat de zoon van verzoeker niet openstond voor contact en verbetering
van de onderlinge relaties in het gezin en zij heeft hem gesteund in zijn zwijggedrag.
Achteraf stelt verzoeker daarom vast dat hij bij voorbaat kansloos was in zijn hulpvraag
om beter te communiceren met zijn zoon.

4.40 Kennelijk stonden de hulpvraag en de belangen van verzoeker haaks op de belangen van
de zoon van verzoeker, die thuis in het geheel niet wilde communiceren. Er is niet
gekeken naar de belangen van het gezin en de belangen van verzoeker, maar alleen naar
de wensen van de zoon van verzoeker. Verweerster stelt dat zij verplicht was om de
wensen van de meerderjarige zoon van verzoeker te respecteren, maar dat geldt ook
voor de wensen van verzoeker: verweerster was verplicht om actief te werken aan en te
begeleiden naar een betere communicatie tussen alle gezinsleden.

4.41 Verweerster stelt dat de begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker
gescheiden was, maar verzoeker beschikt over een e-mail waaruit blijkt dat verweerster
met de zoon communiceerde over de begeleiding van verzoeker.

4.42 In plaats van eerlijk en open te zijn, heeft verweerster enerzijds het zwijggedrag van de
zoon van verzoeker gesteund en anderzijds input van verzoeker ontvangen over de
spanning en het onbegrip die verzoeker ervoer in de communicatie met zijn zoon. Dit
heeft verweerster bewust gedaan teneinde op die manier informatie te verkrijgen om
tegen externe instanties te kunnen zeggen dat de thuissituatie zorgelijk was.

4.43 Verweerster heeft mooi weer gespeeld tegen verzoeker, terwijl zij bezig was om het
gezin uit elkaar te trekken door de zoon van verzoeker zodanig te bewerken dat hij,
zonder iets tegen zijn ouders te zeggen, een aanvraag beschermd wonen heeft
ingediend.

4.44 In de gesprekken met verzoeker heeft verweerster op geen enkele manier kenbaar
gemaakt dat in haar ogen sprake was van een zorgelijke thuissituatie en verweerster
heeft evenmin voorstellen gedaan om die situatie te verlichten. Verweerster had haar
verantwoordelijkheid moeten nemen en met het gezin om de tafel moeten gaan.

4.45 Ook als verzoeker niet in begeleiding was geweest bij [zorgaanbieder], meent verzoeker
dat verweerster de ouders had moeten informeren over de wens van de zoon om
beschermd te gaan wonen. Het traject beschermd wonen stond niet in het
ondersteuningsplan. Het doel was om stress en spanning te verminderen en de
zelfstandigheid te verbeteren. Verzoeker en zijn echtgenote hebben om een gesprek
gevraagd, omdat op deze terreinen niets veranderde, maar de situatie alleen maar erger
leek te worden. Verweerster en mevrouw [X], de andere begeleider van de zoon,
hebben dat geweigerd. Normaliter is het zo dat als de doelen uit het ondersteuningsplan
niet worden bereikt, dit teruggekoppeld dient te worden aan het wijkteam. Dan zouden
ook verzoeker en zijn echtgenote als ouders zijn geïnformeerd. Dan hadden zij met
elkaar kunnen werken aan het uit-huis-gaan van de zoon. Verweerster heeft die
procedure nu omzeild.

Standpunt van verweerster
4.46 De standpunten van verweerster luiden – voor zover relevant – samengevat
weergegeven als volgt.

4.47 Verweerster heeft het nooit zo gezien dat de hulpvraag en belangen van verzoeker en
die van de zoon van verzoeker haaks op elkaar stonden. Hun beider hulpvragen waren
gericht op communicatie. De hulpvraag van de zoon van verzoeker was dat hij zich graag
wilde ontwikkelen in zijn zelfstandigheid en communicatie. De hulpvraag van verzoeker
was hoe hij de communicatie binnen het gezin kon verbeteren.

4.48 In het begin was er op dit punt openheid. Er heeft één keer ook een gezamenlijk gesprek
plaatsgevonden. Op een gegeven moment wilde de zoon van verzoeker echter niet meer
dat informatie werd gedeeld met zijn ouders.

4.49 Verweerster bestrijdt dat zij het gezin van verzoeker uit elkaar heeft getrokken en kapot
heeft gemaakt. Verweerster heeft de informatie die zij van verzoeker verkreeg ook niet
tegen verzoeker en/of ten behoeve van de zoon van verzoeker gebruikt. Verweerster
heeft (tezamen met de andere begeleider) getracht de zoon van verzoeker ervan te
overtuigen om zijn wensen met verzoeker en zijn echtgenote te bespreken en hem
gewaarschuwd dat het niet verstandig was om zonder medeweten van zijn ouders de
aanvraag beschermd wonen te regelen. De zoon van verzoeker, die volwassen en
handelingsbekwaam is, heeft ervoor gekozen om verzoeker en zijn echtgenote niet op
de hoogte te brengen. Verweerster is als zorgaanbieder gelet op de meerderjarigheid
van de zoon verplicht om zijn wensen te respecteren.

4.50 Achteraf bezien was het wellicht beter geweest om de begeleiding van een van beide
cliënten te beëindigen. De vraag of er frictie was tussen de informatie die verweerster
van verzoeker en de zoon van verzoeker verkreeg, speelde voor verweerster echter niet,
omdat verweerster geen inhoudelijke gesprekken met verzoeker voerde. Verweerster is
inhoudelijk ook niet op de hoogte geweest van de gesprekken tussen verzoeker en zijn
begeleider(s). Zij begeleidde alleen de zoon van verzoeker en niet ook verzoeker.
Verweerster heeft de wens van de zoon om zelfstandig te gaan wonen mede om die
reden niet herkend als tegenstrijdig met de wens van verzoeker om de communicatie
binnen het gezin te verbeteren.

4.51 Verweerster weet zich niet meer te herinneren of zij de vertrouwelijkheid van de door
verzoeker tijdens de begeleiding verstrekte informatie expliciet met verzoeker heeft
besproken. Met de zoon van verzoeker is het onderwerp vertrouwelijkheid zonder meer
een gespreksonderwerp geweest, omdat hij niet wilde dat informatie met zijn ouders
zou worden gedeeld en hij daar zijn zorgen over uitte.

Getuigenverklaring
4.52 Mevrouw [X] heeft met betrekking tot geschilonderdeel 3 verklaard dat zij met
verweerster niet heeft gesproken over de gesprekken die verweerster voerde met
verzoeker en zijn echtgenote. Zij heeft daarover geen informatie ontvangen van
verweerster.

Documenten
4.53 In een e-mail van 2 mei 2017 schrijft verweerster aan verzoeker:
“Ik begreep van [de zoon] dat er geen echte klik is met jou en [begeleider].”

4.54 Het zorgdossier bevat nagenoeg geen (inhoudelijke) rapportages en in ieder geval geen
informatie die van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van geschilonderdeel 3.
Beoordeling van het geschilonderdeel.

4.55 De commissie wijst erop dat de beoordeling van dit geschilonderdeel voortbouwt op de
beoordeling van geschilonderdeel 6 en in onderlinge samenhang daarmee dient te
worden bezien.

4.56 De commissie stelt voorop dat zij geen aanwijzingen heeft dat verweerster te kwader
trouw heeft gehandeld en bewust informatie van verzoeker heeft vergaard om dit tegen
verzoeker en/of ten behoeve van de zoon van verzoeker te gebruiken. De e-mail van 2
mei 2017, waar verzoeker in dit verband naar verwijst, toont slechts aan dat de zoon van
verzoeker met verweerster in algemene zin over de begeleiding van verzoeker heeft
gesproken.

4.57 Tegelijkertijd overweegt de commissie dat het aan verweerster zelf te wijten is dat deze
bedenkingen bij verzoeker hebben kunnen ontstaan, omdat zij onvoldoende duidelijk is
geweest over haar rol in de begeleiding van verzoeker en de gelijktijdige begeleiding
onvoldoende heeft bewaakt.

4.58 Verweerster voert aan dat zij meende dat de hulpvraag en belangen van verzoeker en
die van de zoon van verzoeker niet haaks op elkaar stonden, omdat hun beider
hulpvragen gericht waren op communicatie. Verweerster merkt ook op dat er in het
begin sprake was van openheid en er zelfs een gezamenlijk gesprek met alle gezinsleden
heeft plaatsgevonden. Verweerster stelt verder dat zij geen inhoudelijke gesprekken
met verzoeker voerde en niet inhoudelijk op de hoogte was van de gesprekken tussen
verzoeker en zijn begeleider(s), zodat de vraag of er frictie was tussen de informatie van
verzoeker enerzijds en de zoon van de verzoeker anderzijds voor haar niet speelde.

4.59 Dit verweer houdt geen stand. Nu verweerster ervoor heeft gekozen om gelijktijdige
begeleiding aan verzoeker en de zoon van verzoeker (bij [zorgaanbieder]) aan te bieden,
was zij naar het oordeel van de commissie gehouden om de voortgang en de
verenigbaarheid van deze gelijktijdige begeleiding te bewaken en indien nodig ter zake
met de andere begeleiders te overleggen. De commissie stelt vast dat verweerster dit
niet althans onvoldoende heeft gedaan.

4.60 Verweerster meent dat zij geen andere keus had dan de wens van de zoon te
respecteren en de ouders niet te informeren over zijn besluit om een aanvraag
beschermd wonen in te dienen, omdat op haar een geheimhoudingsplicht rust.

4.61 De commissie onderschrijft dat verweerster als begeleider aan geheimhouding is
gebonden en vertrouwelijkheid dient te betrachten. De commissie overweegt evenwel
dat verweerster zich van tevoren bewust had moeten zijn van de consequenties van de
door haar te betrachten vertrouwelijkheid en zich van tevoren had moeten afvragen of
dit een reden zou kunnen of moeten zijn om van gelijktijdige begeleiding van verzoeker
en zoon van verzoeker af te zien. Zoals reeds overwogen in de beoordeling van
geschilonderdeel 6, heeft verweerster er geen blijk van gegeven deze afweging te
hebben gemaakt. Evenmin is gebleken dat verweerster de vertrouwelijkheid van de
verstrekte informatie en de consequenties daarvan voor de gelijktijdige begeleiding met
verzoeker heeft besproken.

4.62 Los daarvan is de commissie van oordeel dat als zij de gelijktijdige begeleiding
voldoende had bewaakt verweerster had kunnen en moeten constateren dat de
hulpvragen van verzoeker en de zoon van verzoeker niet (langer) verenigbaar waren.
Naar aanleiding daarvan had verweerster maatregelen kunnen en moeten treffen
zonder de vertrouwelijkheid te schenden. Zo had verweerster – zoals zij ook zelf ter
zitting heeft aangegeven – de begeleiding van (een van) beiden kunnen staken.

4.63 In het licht van het vorenstaande acht de commissie het geschilonderdeel gegrond, voor
zover het betrekking heeft op de klacht van verzoeker dat verweerster het vertrouwen
van verzoeker heeft beschaamd.

4.64 De commissie laat daarbij in het midden of verweerster aan de ouders had behoren te
vertellen dat de zoon van verzoeker uit huis wenste te gaan, zoals verzoeker en zijn
echtgenote hebben aangevoerd. Naar het oordeel van de commissie heeft die vraag
betrekking op de wijze waarop verweerster de begeleiding van de zoon van verzoeker
heeft gedaan en niet op de begeleiding van verzoeker zelf, zodat verzoeker ter zake niet
ontvankelijk moet worden geacht en het de commissie niet vrij staat over deze vraag te
oordelen.

Geschilonderdeel 1: Verweerster heeft de door verzoeker in vertrouwen met haar
gedeelde informatie over zijn gezin zonder zijn toestemming en zonder zijn medeweten
gebruikt om een zeer negatief en volkomen onwaar beeld over zijn gezin neer te zetten
bij gemeente en GGD Flevoland.

Standpunt van verzoeker
4.65 De standpunten van verzoeker luiden – voor zover relevant – samengevat weergegeven
als volgt.

4.66 Verweerster (en haar onderaanneemster mevrouw [X]) heeft (hebben) de door
verzoeker aan verweerster in vertrouwen verstrekte informatie over zijn gezin gebruikt
om bij de gemeente en de GGD een zeer negatief en onwaar beeld van zijn gezin neer te
zetten. Dit blijkt uit de beschikking beschermd wonen waarin naar aanleiding van de
aanvraag is vermeld dat de thuissituatie zorgelijk is en niet gezond is voor de zoon van
verzoeker. Verweerster is voor die aanvraag verantwoordelijk, ook als die aanvraag door
mevrouw [X] is ingevuld.

4.67 Onder verantwoordelijkheid van verweerster is bij de gemeente en/of de GGD
gesproken over “de onderlinge verhoudingen” en “de thuissituatie” zonder verzoeker,
nota bene ook een cliënt van verweerster, en zijn echtgenote daarin – vooraf – te
kennen en zonder rekening te houden met de informatie die verzoeker tijdens zijn
begeleidingsgesprekken heeft verstrekt. Verweerster had dit negatieve beeld van de
thuissituatie niet aan de gemeente/GGD mogen verstrekken op basis van eenzijdige
informatie van de zoon van verzoeker; zij had hierover ook met de ouders in gesprek
moeten gaan.

4.68 Half januari 2017 schreef verweerster nog aan de dagbesteding dat de zoon van
verzoeker thuis veilig en in zijn comfortzone was, terwijl ze eind februari/begin maart
2017 een aanvraag beschermd wonen heeft ingediend voor de zoon van verzoeker.

4.69 De informatie die mevrouw [X] heeft gebruikt is niet afkomstig uit het diagnostisch
rapport of het ondersteuningsplan, maar uit een brief waarvan zij met toestemming van
de echtgenote van verzoeker in vertrouwen kennis heeft genomen. Deze brief is de
aanleiding geweest dat de zoon van verzoeker bij GGZ De Meregaard in behandeling is
genomen. Met informatie uit deze brief, die strikt privé was, heeft mevrouw [X] zes jaar
later een onjuist beeld neergezet van spanningen in de thuis- en gezinssituatie.
Standpunt van verweerster

4.70 De standpunten van verweerster luiden – voor zover relevant – samengevat
weergegeven als volgt.

4.71 Verweerster heeft geen negatief en onwaar beeld van het gezin geschetst bij de
gemeente en/of de GGD. De aanvraag beschermd wonen is niet door verweerster, maar
door mevrouw [X] ingevuld. Verweerster is wel aanwezig geweest bij het gesprek in
verband met de indicatie beschermd wonen als begeleider van de zoon van verzoeker.
De zoon heeft in dat gesprek verteld hoe hij zijn situatie ervaarde en zelf toegelicht dat
hij vanwege de thuissituatie in aanmerking kwam voor beschermd wonen. Verweerster
heeft dit bevestigd en gezegd dat zij zich zorgen maakte om het welzijn van de zoon van
verzoeker, omdat hij continu onder hoge druk stond en heel erg gespannen was.
Verweerster en mevrouw [X] waren van mening dat het goed was voor de
zelfstandigheidsontwikkeling van de zoon van verzoeker om een vervolgstap naar
zelfstandigheid te maken. Door zijn kwetsbaarheid was beschermd wonen daarvoor de
meest geschikte optie. Dat heeft verweerster tijdens het gesprek bij de GGD toegelicht.
Verweerster heeft niet de door verzoeker over het gezin verstrekte informatie gebruikt
om de zoon van verzoeker te helpen uit huis te gaan. Ook heeft verweerster zich niet
negatief uitgelaten over verzoeker en zijn echtgenote bij de GDD.

4.72 De e-mail aan de dagbesteding ging alleen over de dagbesteding zelf. Dat de zoon van
verzoeker zich veilig voelt en in zijn comfortzone zit had geen betrekking op de
thuissituatie.

Getuigenverklaring
4.73 Mevrouw [X] heeft – voor zover relevant met betrekking tot geschilonderdeel 1 –
samengevat weergegeven het volgende verklaard.

4.74 Mevrouw [X] heeft zich altijd alleen beziggehouden met de begeleiding van de zoon van
verzoeker. Zij heeft verweerster ook nooit gesproken over de gesprekken die
verweerster met verzoeker heeft gevoerd. Alles wat mevrouw [X] weet over de vader en
de moeder, weet zij uit de gesprekken met de zoon.

4.75 Mevrouw [X] verklaart dat zij het aanvraagformulier beschermd wonen samen met de
zoon van verzoeker heeft ingevuld en ingediend. Verweerster was daar niet bij
betrokken.

4.76 De informatie over de thuissituatie van de zoon van verzoeker die gebruikt is voor de
toelichting voor de aanvraag beschermd wonen, heeft mevrouw [X] van de zoon van
verzoeker gekregen. Ook heeft zij deze informatie uit de documenten die zij heeft
ontvangen toen de zoon van verzoeker haar cliënt werd. Daaruit bleek dat er al eerder
(in 2011) spanningen in de thuissituatie of binnen het gezin waren. Mevrouw [X] weet
niet meer exact of dit in het diagnostisch rapport of in het ondersteuningsplan stond.

Documenten
4.77 In een e-mail van 10 januari 2017 schrijft verweerster aan de dagbesteding van de zoon
van verzoeker over een mogelijke uitbreiding en/of wijziging van de taken van de zoon
in de dagbesteding. In dat kader merkt verweerster op:
“Het is alleen wel belangrijk dat [zoon] daarin niet overvraagd wordt en zich veilig
blijft voelen.”

4.78 Het zorgdossier bevat nagenoeg geen (inhoudelijke) rapportages en in ieder geval geen
informatie die van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van geschilonderdeel 1.

Beoordeling van het geschilonderdeel
4.79 Verzoeker stelt in de eerste plaats dat verweerster de informatie die hij in het kader van
zijn begeleiding heeft verstrekt, ten onrechte heeft gebruikt om de gemeente te
informeren over de thuissituatie van verzoeker teneinde de zoon van verzoeker te
helpen om uit huis te gaan.

4.80 Het is de commissie niet gebleken dat deze stelling van verzoeker voor juist moet
worden gehouden. Zowel verweerster als mevrouw [X] hebben verklaard dat zij aan de
gemeente slechts informatie hebben verstrekt die zij van de zoon van verzoeker hebben
ontvangen. Mevrouw [X] heeft voorts verklaard dat verweerster haar nooit informatie
uit en over de begeleiding van verzoeker heeft verstrekt. Ook heeft mevrouw [X]
bevestigd dat niet verweerster, maar zij zelf bij de aanvraag beschermd wonen
betrokken is geweest. Volgens mevrouw [X] heeft zij samen met de zoon de aanvraag
ingevuld en ingediend. Daaruit blijkt een actieve betrokkenheid van de zoon bij de
aanvraag. Dit beeld wordt ook bevestigd door de verklaring van verweerster dat de zoon
de aanvraag in een gesprek met de GGD zelf heeft toegelicht.

4.81 Wie verantwoordelijk is voor de aanvraag – mevrouw [X] of, zoals verzoeker stelt,
verweerster – kan tegen die achtergrond in het midden blijven. Het antwoord op deze
vraag laat immers onverlet dat niet is gebleken dat de informatie die de getuige en
verweerster aan de gemeente/GGD hebben verstrekt in het kader van de aanvraag
beschermd wonen uit de begeleiding van verzoeker afkomstig is.

4.82 Mevrouw [X] heeft ook nog verklaard dat zij ook uit andere documenten – het
ondersteuningsplan of het diagnostisch rapport – over informatie over de thuissituatie
van de zoon van verzoeker beschikte. Volgens verzoeker gaat het echter om informatie
uit een brief die de echtgenote van verzoeker in vertrouwen aan de getuige heeft
verstrekt. Verzoeker heeft deze bewering niet met enig bewijs ondersteund, zodat de
commissie hieraan voorbijgaat. Bovendien mist deze bewering relevantie voor de
beoordeling van het onderhavige geschilonderdeel, omdat de brief geen document
betreft dat verweerster in het kader van de begeleiding van verzoeker heeft ontvangen.

4.83 De commissie acht dit geschilonderdeel dan ook niet gegrond.

4.84 In de nadere (mondelinge) toelichting op dit geschilonderdeel heeft verzoeker
verweerster ook het verwijt gemaakt dat zij eenzijdig van de zoon verkregen informatie
met de gemeente/GGD heeft gedeeld zonder deze informatie te verifiëren door met de
ouders in gesprek te gaan. Daardoor heeft de gemeente/GGD, zo begrijpt de commissie
de stelling van verzoeker, op grond van onjuiste en onvolledige informatie een
beschikking beschermd wonen afgegeven. In dat verband wijst verzoeker erop dat
verweerster in januari 2017 nog aan de dagbesteding een e-mailbericht heeft verzonden
dat de zoon zich thuis veilig voelde, maar een paar maanden later tegen de gemeente
sprak over een “zorgelijke thuissituatie”, welke lezing van het betreffende e-mailbericht
verweerster overigens heeft betwist.

4.85 Naar het oordeel van de commissie heeft dit verwijt van verzoeker betrekking op de
wijze waarop verweerster de zoon van verzoeker heeft begeleid en niet op de
begeleiding van verzoeker zelf, zodat verzoeker ter zake niet ontvankelijk moet worden
geacht en het de commissie niet vrij staat hierover te oordelen.

Schade
4.86 Verzoeker stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het verwijtbaar handelen van
verweerster. De materiële schade bestaat volgens verzoeker uit kosten voor medicatie
voor zijn echtgenote (bloeddrukmedicatie en kalmerende middelen) en uit (reis)kosten
voor noodzakelijke gerechtelijke procedures, waaronder voor een aanvraag
bewindvoering teneinde het PGB-beheer voor de zoon van verzoeker door verweerster
te voorkomen. Daarnaast claimt verzoeker vergoeding van immateriële schade.

4.87 Nu geschilonderdelen 6 en 3 gegrond zijn verklaard, dient te worden bezien of deze
schade geheel of gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt. De commissie
oordeelt ter zake als volgt.

Materiële schade
4.88 De kosten voor medicatie van de echtgenote van verzoeker komen niet voor vergoeding
in aanmerking, omdat dit geen schade van verzoeker zelf betreft.

4.89 Ook de vordering van (reis)kosten van de diverse gerechtelijke procedures ligt voor
afwijzing gereed. De (gerechtelijke) procedures die verzoeker in dit verband heeft
genoemd, hebben geen rechtstreekse betrekking op verzoeker, maar op de zoon van
verzoeker, zodat zij reeds om die reden niet in de onderhavige procedure voor
toewijzing vatbaar zijn. De commissie sluit overigens niet uit dat in de betreffende
procedures zelf de mogelijkheid bestaat om een proceskostenveroordeling te
verzoeken.

4.90 Nu verzoeker in de onderhavige procedure gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, dient
verweerster het door verzoeker betaalde griffiegeld ad € 125,- aan verzoeker terug te
betalen conform artikel 8 lid 2 van het toepasselijke Geschillenreglement. In het
toepasselijke Geschillenreglement is voor het overige niets geregeld over de
mogelijkheid van toewijzing van kosten gemaakt in het kader van de gedingvoering,
zodat de commissie ervan uit dient te gaan dat de overige door verzoeker gemaakte
(reis)kosten in het kader van de onderhavige gedingvoering voor zijn rekening dienen te
blijven. Dit is ook in lijn met de nieuwste versie van het Geschillenreglement, dat in
werking is getreden op 5 april 2018. Daarin is in artikel 9 lid 3 uitdrukkelijk bepaald dat
partijen zelf de kosten dragen die in het kader van de gedingvoering aan hun zijde
vallen.

Immateriële schade
4.91 Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden vanwege het feit dat zijn gezin
door toedoen van verweerster van de ene op de andere dag is ontwricht. Verzoeker en
zijn echtgenote zijn hun leven en hun zoon kwijt, aldus verzoeker. Verzoeker meent dat
zijn immateriële schade niet in geld is uit te drukken en vraagt de commissie een
schadevergoeding toe te kennen die zij redelijk en proportioneel acht.

4.92 Voor de beoordeling van het verzoek tot immateriële schadevergoeding neemt de
commissie artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek tot uitgangspunt en sluit de commissie
zoveel mogelijk aan bij de wijze waarop de burgerlijke rechter blijkens de rechtspraak
invulling aan deze bepaling heeft gegeven.

4.93 In artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek is geregeld dat en in welke gevallen recht op een –
naar billijkheid vast te stellen – immateriële schadevergoeding bestaat. Dat is onder
meer aan de orde als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of
goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 lid
1 sub b Burgerlijk Wetboek). De eerste twee situaties doen zich in het onderhavige geval
niet voor, zodat bezien dient te worden of sprake is van een aantasting in de persoon
“op andere wijze”.

4.94 Voor toewijzing van schadevergoeding wegens aantasting in de persoon “op andere
wijze” is in beginsel het bestaan van geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie
erkend ziektebeeld vereist. Gesteld noch gebleken is dat hiervan bij verzoeker sprake is.

4.95 Op het vereiste van geestelijk letsel kan onder omstandigheden een uitzondering
worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de
gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Aan de beantwoording van de vraag of hiervan in
het onderhavige geval sprake is, komt de commissie evenwel niet toe. Dit omdat naar
het oordeel van de commissie onvoldoende is komen vast te staan dat de gestelde
immateriële schade van verzoeker het rechtstreekse gevolg is van het verwijtbaar
handelen van verweerster.

4.96 De commissie begrijpt dat het plotselinge vertrek van zijn zoon een grote emotionele
impact heeft gehad op verzoeker en het gezin van verzoeker heeft ontwricht, temeer nu
verzoeker en zijn echtgenote hun zoon na zijn vertrek niet meer hebben gezien. De
commissie is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het vertrek van de
zoon is veroorzaakt door verwijtbaar handelen van verweerster. Naar het oordeel van
de commissie kunnen verweerster verwijten worden gemaakt over de wijze waarop
verweerster verzoeker in begeleiding heeft genomen, terwijl zij reeds de begeleider van
de zoon van verzoeker was, alsook over de wijze waarop verweerster die gelijktijdige
begeleiding van verzoeker en de zoon van verzoeker vervolgens heeft ingevuld en
gemonitord, zoals de commissie heeft toegelicht in de behandeling van de gegrond
geachte geschilonderdelen 6 en 3. Gesteld noch gebleken is echter, en de commissie
acht dit ook niet aannemelijk, dat dit verwijtbaar handelen van verweerster de oorzaak
is geweest van het plotselinge vertrek van de zoon. De commissie concludeert dan ook
dat het causaal verband tussen de normschending van verweerster en de door
verzoeker geleden schade ontbreekt. Om die reden wijst de commissie het verzoek tot
toekenning van immateriële schadevergoeding af.

5. Aanbevelingen
5.1 De commissie overweegt tot slot ter aanbeveling dat de commissie het een positieve
ontwikkeling acht dat verweerster zich – mede naar aanleiding van het onderhavige
geschil – bewust is geworden van het belang van afstemming met cliënten over haar
werkwijze en vastlegging van afspraken daarover. Positief is ook dat verweerster haar
organisatie naar eigen zeggen verder aan het professionaliseren is, onder meer met
betrekking tot evaluatie, terugkoppeling en rapportering in het digitale
cliëntdossiersysteem.

5.2 De commissie benadrukt in dat verband dat cliënten van verweerster, die met ASS zijn
gediagnosticeerd, een kwetsbare groep vormen. Het is daarom des te meer van
essentieel belang dat bij hun begeleiding grote prudentie en zorgvuldigheid in acht
worden genomen. Naast gedegen rapportages, hoort daar volgens de commissie ook bij
dat toeleiding van een cliënt naar een begeleider plaatsvindt op basis van vooraf
vastgestelde objectieve maatstaven en wordt vervolgd door een tijdige, stelselmatige en
regelmatige toetsing en evaluatie van (de voortgang van) de begeleiding.

6. Beslissing
De commissie:
– verklaart geschilonderdelen 3 en 6 (gedeeltelijk) gegrond;
– verklaart geschilonderdeel 1 ongegrond;
– veroordeelt verweerster tot terugbetaling van het door verzoeker voldane
griffiegeld van € 125,-;
– wijst af het meer of anders gevorderde.

22 oktober 2018
mr. drs. T. Novakovski, voorzitter
namens de Geschillencommissie KPZ

Vaardigheden

, , , ,

Gepubliceerd op

oktober 22, 2018