Selecteer een pagina

Geschilleninstantie-KPZ 18.04

,

B I N D E N D A D V I E S
Geschillencommissie KPZ

Geschil 18.04
In het geschil tussen:

[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster,

en

[verweerder] en [verweerster],
eigenaren van [zorgaanbieder],
gevestigd te Hoogeveen,
verweerders.

1. Bevoegdheid
1.1. Partijen zijn overeengekomen geschillen naar aanleiding van de Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg (hierna: Wkkgz) te laten beslechten door de Geschillencommissie KPZ bij
bindend advies.

1.2. De zittingscommissie die voor het onderhavige geschil is ingesteld op basis van artikel 3 lid
van het Geschillenreglement Geschillencommissie KPZ bestaat uit:
– mevrouw mr. P.T.E. Lock, voorzitter;
– mevrouw mr. drs. T. Novakovski, lid;
– mevrouw dr. mr. W.M.C.M. Caris-Verhallen, lid.

1.3. Mevrouw mr. E.M.A.C. van Dort is aangesteld als ambtelijk secretaris van de commissie.

2. Het procesverloop
2.1. Bij verzoekschrift van 29 april 2018 heeft verzoekster het geschil ingediend in de
hoedanigheid van mentor van [cliënte] (hierna te noemen: [cliënte]).

2.2. Verweerders hebben hier bij verweerschrift van 24 mei 2018 op gereageerd.

2.3. Op 31 mei 2018 heeft verzoekster een getuigenverklaring van [oma 1] ingebracht.

2.4. Op 7 juni 2018 heeft ter zake een hoorzitting plaatsgevonden in Bunnik.
Ter zitting zijn verschenen:
– verzoekster;
– de heer [echtgenoot van verzoekster], echtgenoot van verzoekster;
– verweerders.

2.5. Tevens is aan de zijde van verzoekster [oma 2] (oma van [cliënte]) gehoord.

2.6. Ter zitting is gebleken dat het mentorschap over [cliënte] van verzoekster op 31 mei 2018
is beëindigd. [nieuwe mentor] is als nieuwe mentor benoemd. Op 15 juni 2018 heeft de
commissie [nieuwe mentor] gevraagd of zij de procedure in het onderhavige geschil wenst
voort te zetten. [nieuwe mentor] heeft aangegeven dat zij geen partij wil zijn in het
geschil. Daarop heeft de commissie partijen bericht dat de geschillenprocedure zal
worden beperkt tot die onderdelen van het geschil die betrekking hebben op de vraag of
verzoekster als mentor van [cliënte] direct in haar belangen is geschaad tot de datum van
het einde van het mentorschap op 31 mei 2018. Verzoekster heeft desgevraagd
aangegeven de procedure te willen vervolgen.

2.7. Op 1 juli 2018 hebben verweerders op verzoek van de commissie nadere stukken
ingebracht.

2.8. Op 5 juli 2018 heeft de commissie [persoonlijk begeleider] (persoonlijk begeleider van
[cliënte]) en [zorgmanager] (zorgmanager van zorgaanbieder) als getuigen gehoord.

2.9. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om over en weer op de door verweerders
overgelegde stukken en op de getuigenverklaringen te reageren.

2.10. Verzoekster heeft gereageerd met e-mailbericht d.d. 24 juli 2018 met bijlagen.

2.11. Verweerders hebben gereageerd met e-mailbericht d.d. 27 juli 2018 met bijlagen.

2.12. De commissie heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
– Verzoek van verzoekster d.d. 29 april 2018 met bijlagen:
1. Toelichting op het geschil;
2. Beschikkingen rechtbank d.d. 29 oktober 2015 m.b.t. benoeming mentor en
bewindvoerder;
3. Documentatie hechtingsstoornis;
4. Documentatie FASD (Fetal Alcohol Spectrum Disorders);
5. Documentatie Developmental skills timeline;
5. Brief d.d. 15 januari 2018 Klachtenportaal Zorg met bijlage (klachtmelding);
6. Brief d.d. 5 februari 2018 [zorgaanbieder];
7. Concept Leefplan van [cliënte] bij [zorgaanbieder] d.d. 6 maart 2018;
8. Zorg- en ondersteuningsplan van [cliënte] bij Promens Care d.d. 10 april 2018.

– Verweerschrift van verweerders d.d. 24 mei 2018 met bijlagen:
1. E-mail (zonder zichtbare datum) van verweerder aan [bewindvoerder cliënte];
2. E-mail (zonder zichtbare datum) van verweerder aan verzoekster en [echtgenoot
verzoekster];
3. E-mail (zonder zichtbare datum) van verweerder aan verzoekster.
– Getuigenverklaring d.d. 31 mei 2018 van [oma 1] (oma van [cliënte]).
– Getuigenverklaring getuigenverhoor op 7 juni 2018 van [oma 2] (oma van [cliënte]) – voor
akkoord getekend d.d. 15 juni 2018.
– E-mail d.d. 11 juni 2018 van verzoekster met Beschikking rechtbank d.d. 31 mei 2018
m.b.t. beëindiging mentorschap verzoekster en benoeming nieuwe mentor [nieuwe
mentor].
– E-mail d.d. 18 juni 2018 van [nieuwe mentor] met bijlage:
volmacht tot het verstrekken van gegevens d.d. 18 juni 2018.
– E-mail d.d. 22 juni 2018 van verzoekster met verzoek tot voortzetten procedure.

– E-mail d.d. 1 juli 2018 van verweerders met bijlagen:
1. A011 Functieomschrijvingen;
2. Aandachtspunten t.a.v. begeleiding [cliënte];
3. Antwoord op vragen rechtbank [cliënte];
4. Begeleidingsplan [zorgaanbieder] (versie [verzoekster] 20170124);
5. Bereidheidsverklaring-Mentor getekend;
6. Beschikking [cliënte] B429;
7. Bijlage aanvraag CIZ 20141003;
8. Brief aan de coördinator Promens Care;
9. Brief aan de rechtbank 20180305 getekend;
10. Budgetplan Omega Beheer [cliënte];
11. Concept leefplan 20180228;
12. Concept zorg- en begeleidingsplan [verzoekster];
13. [zorgaanbieder] Wijziging vergoeding per 1-1-2018;
14. [zorgaanbieder] Zorgovereenkomst per 18-09-2017;
15. Evaluatiegesprek [cliënte] september 2016;
16. FASD poli verslag 2012;
17. Immigratiedienst;
18. Incident kleedhokje;
19. Intakeformulier [cliënte];
20. Leefplan [cliënte] 20171227 ondertekend door mentor;
21. Leefplan [cliënte] (oorspronkelijke versie);
22. Mentorschapsplan [verzoekster] getekend;
23. Netwerkgesprek [cliënte] 20170304;
24. Opdrachtformulier rechtshulp advocaten;
25. Oranjekaart dossier_01072018_3484;
26. Overzicht diagnoses door [verzoekster];
27. Prenatal Alcohol Exposure and the brain;
28. Rapportage_overzicht_17-02-2017 tm 25-09-2017;
29. Rapportage_overzicht_26-09-2017 tm 31-05-2018;
30. Reactie op brief [familie verzoekster] aan de rechtbank 20180423;
31. Samenvatting dossier en huidige problematiek oktober 2010;
32. The invisible gap;
33. Uitspraak rechtbank beschikking en mentorschap;
34. Uittrekstel curatele- en bewindregister;
35. Verslag evaluatie 20-07-2017;
36. Verslag netwerkoverleg [cliënte] 5-10-2017;
37. Wijz.ovk per 1-12-2017;
38. Wijzigingsformulier SVB 20170620;
39. Wijzigingsformulier SVB 20170724;
40. Wijzigingsformulier SVB 20171124;
41. Ziezon document FASD;
42. Zorgovereenkomst 20170201 getekend;
43. Zorgovereenkomst [cliënte] 20110309;
44. Zorgovereenkomst [cliënte] 20150927;
45. Zorgplan 20150126;
46. Zorgplan 20150911;
47. Zorgplan Promens Care 20150521.

– Getuigenverklaring getuigenverhoor 5 juli 2018 van [persoonlijk begeleider] – voor
akkoord getekend d.d. 19 juli 2018.
– Getuigenverklaring getuigenverhoor 5 juli 2018 van [zorgmanager] – voor akkoord
getekend d.d. 17 juli 2018.
– E-mail d.d. 24 juli 2018 van verzoekster met bijlagen:
1. Reactie op getuigenverklaringen;
2. Verklaring [oma 2] d.d. 15 juni 2018;
3. Informatie en contactgegevens poli’s en FASD Stichting;
4. Documentatie Van puberteit naar volwassenheid met FASD.
– E-mail d.d. 27 juli 2018 van verweerders met bijlagen:
1. Reactie op getuigenverklaringen van verweerster;
2. Reactie op getuigenverklaringen van verweerder.

3. Het geschil
3.1. Verzoekster omschrijft het geschil als volgt:
“De manier van omgaan van de eigenaren van [zorgaanbieder] met onze dochter en haar
wettelijk vertegenwoordigers en professioneel netwerk, waarbij het belang van onze
dochter in het geding is.”

3.2. Verzoekster specificeert het geschil met 6 geschilonderdelen:
1. niet doorsturen van post;
2. de prikpil;
3. begeleidingsplan;
4. dagbesteding;
5. saboteren van deelname aan netwerkgesprekken;
6. aanstellen van een advocaat voor [cliënte].

Ontvankelijkheid
3.3. Vanwege beëindiging van het mentorschap van verzoekster ten behoeve van [cliënte] is
verzoekster thans niet meer bevoegd om als vertegenwoordiger van [cliënte] een geschil
aanhangig te maken. Op basis van artikel 21 lid 2 Wkkgz kan evenwel tevens een geschil
worden voorgelegd aan de commissie door een persoon die door de zorgaanbieder ten
onrechte niet als een vertegenwoordiger is beschouwd. Hiermee worden situaties
bedoeld waarbij een persoon als (wettelijk) vertegenwoordiger bij (beslissingen in) de
zorg betrokken had moeten worden, maar bij wie dit is nagelaten (Kamerstukken TK 2010-
2011, 32 402, nr. 6, p. 59-60). De behandeling van het geschil zal zich vanwege
beëindiging van het mentorschap van verzoekster dan ook beperken tot die onderdelen
van het geschil die betrekking hebben op de vraag of verzoekster als mentor van [cliënte]
ten onrechte niet bij (beslissingen in) de zorg is betrokken door verweerders tot aan de
datum van het einde van het mentorschap op 31 mei 2018.

Familie- en zorgnetwerk
3.4. Verzoekster stelt gedurende de procedure herhaaldelijk dat zij in dit geschil namens het
gehele familie- en zorgnetwerk van [cliënte] optreedt. Op grond van artikel 21 lid 2 Wkkgz
zal de behandeling van dit geschil zich echter beperken tot gedragingen van verweerders
jegens verzoekster als (wettelijk) vertegenwoordiger van [cliënte] en niet jegens het
gehele familie- en zorgnetwerk.

Achtergrond van het geschil
3.5. Verzoekster is pleegmoeder en voormalig mentor van [cliënte]. [cliënte] ([leeftijd]) woont
sinds januari 2017 in de woonvoorziening van [zorgaanbieder] in [woonplaats cliënte].
Hiervoor heeft [cliënte] sinds 2011 aan dagopvangactiviteiten deelgenomen bij
[zorgaanbieder]. Verweerders zijn eigenaars van [zorgaanbieder] en hebben tot april 2017
als beheerdersechtpaar op de woonvoorziening in [plaats woonvoorziening] gewoond.
Sinds het voorjaar van 2018 wonen zij op een andere locatie van [zorgaanbieder].

3.6. Op basis van de genoemde stukken en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is
gebracht heeft de commissie het volgende overwogen.

4. De beoordeling van het geschil
Geschilonderdeel 1 Niet doorsturen van post

Standpunt van verzoekster
4.1. Voor de standpunten van verzoekster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken
en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Deze standpunten luiden samengevat
weergegeven als volgt.

4.2. De post werd overhandigd aan [cliënte] in plaats van dat deze direct aan mentor werd
doorgestuurd. Deze manier van handelen was niet juist. [cliënte] begreep de informatie
niet en zag het belang van een poststuk niet in. Hierdoor deed zij niets met de post en
kwam deze niet bij mentor terecht. Dit werd geïllustreerd door een situatie met
betrekking tot een brief van de IND. In april 2017 is een belangrijke brief van de IND
gericht aan [cliënte] overhandigd aan [cliënte], waarna deze brief pas na het verstrijken
van de door de IND gestelde reactietermijn bij mentor is aangekomen. [cliënte] begreep
de inhoud van de brief niet, maar nam ook geen initiatief om de brief met mentor of een
begeleider te bespreken, wat tot ernstige gevolgen had kunnen leiden voor [cliënte] en
voor mentor. Verweerders zagen niet in dat [cliënte] niet in staat was tot het begrijpen
van post en het nemen van initiatief om hierover vragen te stellen. [cliënte] functioneert
op een ander niveau dan verweerders denken. Zij kan wel lezen, maar is niet in staat de
informatie te begrijpen en te beoordelen. Dit is inherent aan FASD, waarmee [cliënte] is
gediagnosticeerd.

4.3. Verweerders hebben niet geleerd van het incident van de brief van de IND, omdat zij de
post nadien nog steeds niet doorstuurden. De post moest echter naar verzoekster als
mentor, omdat zij wettelijk bevoegd was tot de ontvangst daarvan. Verweerders waren
niet bevoegd om de post aan [cliënte] af te geven. De bewindvoerder van [cliënte] heeft
verweerders hier ook op gewezen met betrekking tot de financiële post.

4.4. Verzoekster besprak de post met [cliënte] afhankelijk van de vraag of het in haar belang
was. In de praktijk ontving [cliënte] voornamelijk bankafschriften en post over
verkiezingen in Italië. Deze post werd niet door verzoekster met [cliënte] besproken. Zij
achtte dit niet in het belang van [cliënte], omdat zij van slag kan raken van zaken die ze
leest. Ze kan onrustig worden en informatie vervormen, wat vervolgens lastig uit haar
hoofd te praten is.

Standpunten van verweerders
4.5. Voor de standpunten van verweerders verwijst de commissie naar de overgelegde
stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Deze standpunten luiden
samengevat weergegeven als volgt.

4.6. Het overhandigen van de brief van de IND aan [cliënte] betrof een incident. De bedoeling
was dat verzoekster de post in begrijpelijke taal voor [cliënte] zou omzetten. Verzoekster
besprak de post echter niet met [cliënte] en [cliënte] werd hierdoor niet gekend in voor
haar belangrijke zaken zoals procedures bij de rechtbank. De werkwijze nadien was dat de
mentor werd uitgenodigd in geval er post binnenkwam om de post samen met [cliënte] te
openen.

Getuigenverklaringen
4.7. [persoonlijk begeleider] (persoonlijk begeleider [cliënte]) en [zorgmanager] (zorgmanager
bij zorgaanbieder) hebben getuigenverklaringen afgelegd. Ten aanzien van dit
geschilonderdeel luiden deze als volgt.

4.8. [persoonlijk begeleider] verklaart dat [cliënte] binnen de organisatie een uitzondering
vormde wat betreft het ontvangen van poststukken. Zij mocht zelf geen post ontvangen
en op het moment dat er post voor haar werd ontvangen, moest de bewindvoerder of de
mentor direct op de hoogte worden gesteld. [persoonlijk begeleider] vindt dit een goede
afspraak, mits de post uiteindelijk wel met [cliënte] besproken zou worden. Zij betwijfelt
of dit altijd gebeurd is, terwijl zij dit wel in het belang van [cliënte] acht.

4.9. [zorgmanager] verklaart niet op de hoogte te zijn van de beschreven werkwijze met
betrekking tot de post aan [cliënte]. Brieven werden doorgestuurd en zij kent alleen het
voorbeeld van een aangetekende brief van de rechtbank, waarvoor verweerder aan
verzoekster gevraagd had om naar zorgaanbieder te komen teneinde samen de post in
ontvangst te nemen. De meeste cliënten mogen zelf hun poststukken ontvangen en
bekijken. [zorgmanager] vindt dat cliënten hun post altijd moeten kunnen inzien, mits zij
in staat zijn om daarmee om te gaan. Verzoekster had als mentor [cliënte] meer moeten
betrekken in bepaalde zaken. [zorgmanager] weet niet of de stelling van verzoekster dat
[cliënte] het belang van de poststukken niet kan inschatten, waar is, omdat dit nooit is
geprobeerd. Zij zou voorstellen om daar een leerdoel voor [cliënte] van te maken, omdat
het niet goed was [cliënte] weg te houden van belangrijke beslissingen die betrekking
hadden op haar leven.

Beoordeling van het geschilonderdeel
4.10. De commissie overweegt ten aanzien van dit geschilonderdeel als volgt. Een mentor
vertegenwoordigt degene over wie het mentorschap is ingesteld op het gebied van
verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Op grond van artikel 1:454 lid 1
Burgerlijk Wetboek dient een mentor degene over wie het mentorschap is ingesteld zo
veel als mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken. Daarbij dient de mentor te
bevorderen dat de betrokkene (rechts)handelingen zo veel als mogelijk zelf verricht
wanneer de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat
kan worden geacht.

4.11. De commissie concludeert dat zowel tussen partijen als onder medewerkers onduidelijk is
of de werkwijze bestond uit het gelijk doorsturen van de post dan wel dat de mentor bij
zorgaanbieder werd uitgenodigd om de post te openen in aanwezigheid van [cliënte]. De
commissie is evenwel van oordeel dat verzoekster met beide methodes de post ontving,
hetgeen nodig was om haar taak als mentor voldoende uit te kunnen voeren. Naar het
oordeel van de commissie is voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie rondom de
brief van de IND een incident was dat eenmalig heeft plaatsgevonden en dat er geen
sprake was van het stelselmatig direct bezorgen van post bij [cliënte] dan wel het
achterhouden van post door [cliënte] of verweerders.

4.12. Het is voor de commissie niet vast te stellen, en in deze ook niet noodzakelijk om vast te
stellen, in hoeverre [cliënte] in staat was om de inhoud en het belang van aan haar
gerichte poststukken te begrijpen. De stellingname van verzoekster dat zij de post
rechtstreeks wenste te ontvangen om te voorkomen dat [cliënte] van slag raakte,
verwerpt de commissie. In het kader van de wettelijke opdracht aan mentor om [cliënte]
zo veel als mogelijk bij haar taak te betrekken, prevaleert het argument om post niet
eenzijdig weg te mogen houden bij [cliënte] boven het argument dat [cliënte] mogelijk
van streek zou kunnen raken door de inhoud van de poststukken.

4.13. Gelet op voorgaande overwegingen acht de commissie het geschil op dit onderdeel
ongegrond. Verweerders hebben niet nagelaten verzoekster als wettelijk
vertegenwoordiger voldoende in de zorg van [cliënte] op dit onderdeel te betrekken.

Geschilonderdeel 2 De prikpil
Standpunten van verzoekster
4.14. De standpunten van verzoekster luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.15. Op het moment dat [cliënte] bij zorgaanbieder kwam wonen, gebruikte zij als
anticonceptie de prikpil. Anticonceptie is noodzakelijk in een gemengde woongroep en
met name voor [cliënte] omdat zij erg naïef en beïnvloedbaar is. De prikpil was in de
situatie van [cliënte] de beste oplossing. [cliënte] heeft echter altijd weerstand gehad
tegen de prikpil.

4.16. Er dienen geen inhoudelijke een-op-eengesprekken met [cliënte] plaats te vinden, omdat
[cliënte] mensen tegen elkaar uitspeelt. Verweerster heeft [cliënte] ten aanzien van de
anticonceptie echter beïnvloed in een-op-eengesprekken en zich laten manipuleren door
[cliënte]. Zij heeft [cliënte] zonder medeweten van verzoekster meegenomen naar de
huisarts om een alternatief voor de prikpil te bespreken, omdat zij lichamelijke klachten
zou hebben die door de prikpil veroorzaakt zouden kunnen zijn. Verweerders traden op
alsof zij vertegenwoordiger van [cliënte] waren. Ze waren hiertoe echter niet bevoegd en
zij zijn geen zorgprofessional. Verweerders mochten [cliënte] niet zelfstandig meenemen
naar de huisarts en een alternatieve vorm van anticonceptie met [cliënte] bepreken. De
situatie heeft ertoe geleid dat [cliënte] vervolgens een orale pil ging gebruiken, hetgeen
voor [cliënte] meer risico’s met zich bracht. De term “orale pil in Baxter-vorm” kon
[cliënte] daarbij niet zelf bedacht hebben en verzoekster concludeert dat deze term haar
werd ingegeven door verweerster.

4.17. In reactie op de getuigenverklaringen stelt verzoekster dat ouders van kinderen die
gediagnosticeerd zijn met FASD vaak als te streng worden aangemerkt. Deze wijze van
begrenzing en toezicht is echter noodzakelijk voor de bescherming van het kind en de
omgeving.

Standpunten van verweerders
4.18. De standpunten van verweerders luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.19. Verweerders hebben zich zeer ingespannen om [cliënte] te overtuigen van het belang van
de prikpil. De voorkeur van verweerders ging ook uit naar de prikpil. [cliënte] heeft de
prikpil echter geweigerd en zij kon hiertoe niet gedwongen worden. Ook de huisarts gaf
aan dat hij de prikpil niet kon toedienen wanneer [cliënte] weigerde. Uit dien hoofde
diende gezocht te worden naar de best mogelijke optie. De oplossing van de orale pil in
Baxter-vorm was [cliënte] niet door verweerster, maar door andere meisjes bij
zorgaanbieder ingegeven. Verweerster had niet gezegd dat de lichamelijke klachten
veroorzaakt werden door de prikpil, maar dat dit zo zou kunnen zijn en dat een arts
hierover diende te oordelen. Gesprekken over anticonceptie hebben niet een-op-een
plaatsgevonden, maar met onder meer de persoonlijk begeleider erbij.

4.20. [cliënte] werd door verzoekster in alles zeer kort gehouden en er was geen ruimte voor
vertrouwen. De houding van verzoekster als mentor ten opzichte van [cliënte] was gericht
op beheersen. Verzoekster is verbaal erg sterk en [cliënte] was voor haar geen partij. Alles
wat [cliënte] noemde, werd door verzoekster terzijde geschoven waardoor [cliënte]
dichtklapte en niets meer zei. Er werd door verzoekster als mentor geen enkele poging
gedaan om [cliënte] mee te nemen in beslissingen die haar aangaan, maar alles werd door
verzoekster besloten.

4.21. Ten aanzien van hun functie bij zorgaanbieder en het verwijt van verzoekster dat zij geen
zorgprofessionals waren stellen verweerders dat zij als beheerders destijds het eerste
aanspreekpunt voor de bewoners waren. In het eerste half jaar van 2017 waren zij ook
nauw betrokken bij de begeleiding en draaiden zij de nachtdiensten. Later was hun
aanwezigheid niet meer noodzakelijk, omdat het kernteam op de betreffende locatie
goed functioneerde. Sinds 30 maart 2018 wonen verweerders op een andere locatie van
zorgaanbieder.

4.22. Verweerders herkennen zich niet geheel in de getuigenverklaring van [zorgmanager] en
haar omschrijving van hun rol binnen zorgaanbieder en hun relatie met [cliënte]. Zij
hebben een andere visie ten aanzien van de begeleiding van [cliënte] en de omgang met
verzoekster. Hun visie is onder meer om cliënten onvoorwaardelijk vertrouwen te geven
en het gedrag en de persoon te scheiden. Zij willen een liefdevol en gelukkig leven voor
hen. Hierbij houden verweerders rekening met de beperkingen van de cliënten, maar
gaan zij vooral uit van hun mogelijkheden. Met deze visie zijn ze succesvol als
zorgaanbieder en wordt het concept door cliënten hoog gewaardeerd. Cliënten zien hen
niet alleen als directie. De meesten kennen verweerders al sinds lange tijd en voelen zich
veilig en vertrouwd. Zij zoeken hen met regelmaat op en eten bijvoorbeeld bij hen thuis.
Dat geldt niet alleen voor [cliënte], maar ook voor andere cliënten. Verweerders zien
[cliënte] niet als een meisje van [leeftijd cliënte], maar vanuit hun visie kijken ze naar haar
als een volwaardig en gelijkwaardig persoon met de mogelijkheden die zij heeft.

4.23. Het was niet de rol van verweerders om in te ingrijpen in de processen ten aanzien van
verzoekster en [cliënte], maar zij stellen vanuit hun geweten oprecht en bewust
gehandeld te hebben. Zij deden dit omdat niemand durfde in te grijpen, terwijl
verweerders heel veel signalen kregen dat in de begeleiding door verzoekster als mentor
van [cliënte] veel zaken niet in orde waren.

4.24. Een-op-eengesprekken waren niet te voorkomen omdat verweerders zowel overdag als ’s
avonds vaak het enige aanspreekpunt op de locatie waren. Verweerster stelt daarbij dat
zij niet veel rapporteerde omdat zij geen diensten draaide. Als er relevante zaken waren
dan benoemde zij dit naar de begeleiders die het in de rapportage vermeldden. Daarnaast
heeft verweerster [persoonlijk begeleider] steeds opgezocht om korte lijnen te houden en
open en transparant te zijn. Zij heeft herhaaldelijk geprobeerd om verbinding te zoeken.

Documenten
4.25. Uit de door verweerders ingebrachte stukken blijkt ten aanzien van dit geschilonderdeel
samengevat weergegeven onder meer:
– In het rapportageoverzicht van de begeleiding van [cliënte] staan de verschillende
bezoeken aan de huisarts met betrekking tot anticonceptie en de beslissing voor de orale
pil in Baxter-vorm genoemd. Door verweerster wordt hier niet over gerapporteerd.
In het algemeen geldt dat in de gehele rapportage door verweerder slechts eenmaal
wordt gerapporteerd en geen enkele keer door verweerster. [persoonlijk begeleider]
rapporteert zeer zelden over de inhoud van gesprekken die verweerster met [cliënte]
voert, maar zij noemt wel dat er meerdere een-op-een gesprekken tussen verweerster en
[cliënte] plaatsvinden.
– In de functieomschrijvingen d.d. 1 december 2016 wordt de functie omschreven van
Gezinsouder/Beheerder. In de Verantwoordelijkheden bij deze functie wordt ook
“begeleiden cliënten” genoemd.
– Uit meerdere stukken blijkt de afspraak tussen verzoekster en zorgaanbieder dat er geen
een-op-eengesprekken dienen plaats te vinden met [cliënte].

Getuigenverklaringen
4.26. De getuigenverklaringen van [persoonlijk begeleider] en [zorgmanager] ten aanzien van
dit geschilonderdeel luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.27. [persoonlijk begeleider] verklaart in zijn algemeenheid dat er tot april 2018 een
begeleidingsrol voor verweerders was, maar dat door hen niet werd gerapporteerd.
Degene die gesprekken met cliënten voerde, diende echter ook te rapporteren. De
richtlijnen voor wat betreft het rapporteren kunnen bij zorgaanbieder verbeterd worden
en daar wordt thans aan gewerkt. Doordat verweerders niet rapporteerden, wist
[persoonlijk begeleider] niet welke gesprekken verweerders met [cliënte] hadden en wat
er besproken was. De intenties van de verweerders zijn goed geweest, maar hun
handelen ging soms verder dan op grond van hun functie verwacht mocht worden.

4.28. De toon van verzoekster in haar communicatie met [cliënte] was niet altijd goed. De
gemoederen in netwerkgesprekken liepen soms hoog op. Verzoekster is verbaal erg sterk
en voerde meestal het woord, terwijl [cliënte] luisterde. Er werden met name
mededelingen aan [cliënte] gedaan en af en toe werd wel eens gevraagd naar haar
mening. [cliënte] klapte op deze momenten vaak dicht. [persoonlijk begeleider] heeft van
de gedragswetenschapper van zorgaanbieder vernomen dat [cliënte] voor aanvang van
een gesprek een lijstje had gemaakt met een aantal punten die zij wilde bespreken. Deze
punten zijn echter niet aan de orde geweest, omdat verzoekster zich op het standpunt
stelde dat zij dat lijstje niet van tevoren toegestuurd had gekregen. [cliënte] is wel in staat
om gespreksonderwerpen aan te dragen, maar dit zijn met name “waarom-vragen”.

4.29. De verplichting om geen enkel een-op-eengesprek met [cliënte] te voeren, werkte in de
praktijk niet. [persoonlijk begeleider] zorgde er zelf voor dat de een-op-een gesprekken
die ze met [cliënte] voerde over onbelangrijke zaken gingen. Wanneer belangrijke zaken
werden besproken, deed zij dit met twee collega’s erbij.

4.30. Met betrekking tot de prikpil verklaart [persoonlijk begeleider] dat zij meerdere
gesprekken met verweerster en [cliënte] heeft gevoerd over anticonceptie. [cliënte] had
heel veel weerstand tegen de prikpil, maar zij gaven telkens aan dat de prikpil de voorkeur
had. Toen [cliënte] stelde dat zij per se de orale pil en anders helemaal geen vorm van
anticonceptie wilde, heeft verweerster aangegeven dat dit dan in Baxter-vorm zou
moeten.

4.31. [persoonlijk begeleider] was niet op de hoogte van de inhoud van de een-op-eengesprekken
tussen verweerster en [cliënte]. Zij weet niet of verweerster de huisarts
alleen met [cliënte] heeft bezocht en of verzoekster hierover was ingelicht. [persoonlijk
begeleider] is pas later bij de gesprekken over de anticonceptie betrokken. [cliënte] heeft
zelfstandig op een groepslaptop informatie over anticonceptie opgezocht en heeft aan de
hand daarvan een lijstje gemaakt met alle voor- en nadelen van de verschillende vormen
van anticonceptie. Dit was haar door de huisarts geadviseerd.

4.32. [zorgmanager] verklaart in zijn algemeenheid dat verweerster niet rapporteert over
gesprekken die zij met cliënten voert. [zorgmanager] heeft verweerster hier meerdere
malen op gewezen, omdat het voor de medewerkers van belang is om op de hoogte te
zijn van de inhoud van die gesprekken. De medewerkers weten doorgaans wel wanneer er
een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerster en een cliënt, maar ze worden
hoogstens mondeling op de hoogte gesteld van de inhoud daarvan. Verweerder
rapporteert in het algemeen niet inhoudelijk over cliënten.

4.33. Verweerders dienen meer de directiefunctie te gaan vervullen en niet meer te veel
aanwezig te zijn op de werkvloer. Cliënten zien verweerders als directie en beschouwen
daardoor hun visie als bepalend. Het is van belang om de begeleiders de ruimte te geven
om hun werk te kunnen doen. Door de interventies van verweerders wordt dat echter
lastig gemaakt. Verweerders hebben moeite dat in te zien.

4.34. [zorgmanager] verklaart dat de relatie tussen verzoekster en [cliënte] was verstoord. Bij
netwerkgesprekken was er geen contact tussen hen. Verzoekster streed erg hard om
helder te krijgen welke beperkingen [cliënte] heeft en welke gevaren daardoor op de loer
liggen. Zij streed voor [cliënte] om te voorkomen dat er vreselijke dingen met haar
gebeuren en zij wil een mooie toekomst voor haar. Verweerders lieten daarentegen de
diagnostiek van [cliënte] los en keken naar haar als een normaal meisje van [leeftijd
cliënte] oud. Volgens verweerders zou [cliënte] te zwaar gelabeld worden. Het was voor
de begeleiders heel lastig om tussen deze twee verschillende visies ten aanzien van
[cliënte] te bewegen.

4.35. [zorgmanager] verklaart voorts dat verweerders geen rol zouden moeten hebben binnen
de begeleiding van [cliënte] omdat zij geen begeleiders zijn. Voor andere cliënten zijn zij
dat ook niet. Verweerders zijn emotioneel verbonden geraakt met [cliënte] en zij boden
haar een bepaalde ruimte. Die ruimte kreeg [cliënte] niet bij de begeleiders, waardoor de
begeleiding soms doorkruist werd door de rol van verweerders. Ten aanzien van andere
cliënten op de woongroep nemen verweerders thans alleen nog de rol van directie in. Ten
aanzien van [cliënte] is er echter niet veel veranderd sinds verweerders niet meer op de
betreffende locatie wonen.

4.36. [zorgmanager] is het eens met het verbod op de een-op-eengesprekken met [cliënte]. Er
konden informele een-op-eengesprekjes over dagelijkse dingen met [cliënte] gevoerd
worden, maar er konden geen belangrijke zaken in een een-op-eengesprek besproken
worden. [cliënte] speelt mensen tegen elkaar uit en dit past in het beeld van haar
problematiek. De afspraken omtrent de communicatie met [cliënte] waren duidelijk voor
de begeleiders bij zorgaanbieder, maar verweerders hebben daar niet naar gehandeld.

4.37. Met betrekking tot de prikpil verklaart [zorgmanager] dat [cliënte] in het verleden altijd al
een weerstand heeft gehad tegen de prikpil als anticonceptiemiddel. Nadat [cliënte] bij
zorgaanbieder kwam, is verweerster een keer met haar naar de huisarts gegaan voor de
prikpil, hetgeen zonder problemen is verlopen. De tweede keer heeft [cliënte] de prikpil
echter geweigerd volgens verweerster. Verweerster ging als beheerder samen met
[cliënte] naar de huisarts, aangezien [cliënte] begeleiders niet gemakkelijk toeliet in
dergelijke zaken. Voor verzoekster was orale anticonceptie geen optie omdat [cliënte] die
kan uitspugen. De prikpil, Implanon en het spiraaltje waren hierdoor de enige opties voor
anticonceptie. Bij het volgende huisartsenbezoek was [zorgmanager] zelf ook aanwezig.
[cliënte] heeft daar aangegeven dat zij niet de Implanon wilde en dat haar mentor haar
onder druk zette. [persoonlijk begeleider] en [cliënte] zijn opnieuw naar de huisarts
gegaan en [zorgmanager] weet niet of verzoekster daarbij aanwezig was. [cliënte] bleef
echter de prikpil en het spiraaltje als mogelijke anticonceptiemiddelen weigeren,
waardoor is overgestapt op de orale pil. Op deze manier was [cliënte] in ieder geval
binnen de gemengde woongroep beschermd. Verweerster heeft aangegeven dat het van
belang was om het in Baxter-vorm te doen, aangezien dat de meest veilige manier was.

4.38. [zorgmanager] verklaart dat zorgaanbieder de voorkeur geeft aan de prikpil als
anticonceptiemiddel. Verweerster heeft [cliënte] wel de ruimte gegeven om opnieuw in
overweging te nemen of zij de prikpil als anticonceptiemiddel wilde. Verweerster heeft
een stijl van begeleiding waarin zij altijd eerlijk wil communiceren richting haar cliënten en
hierdoor vergeet zij soms de beperkingen van de cliënt.

Beoordeling van het geschilonderdeel
4.39. De commissie overweegt ten aanzien van dit geschilonderdeel als volgt.

4.40. Het geschil heeft betrekking op het zelfstandig meenemen van [cliënte] door verweerster
naar de huisarts zonder medeweten van verzoekster. Daarnaast ziet het geschil op de
ruimte die door verweerders is gegeven aan [cliënte] voor het versterken van haar
weerstand tegen de prikpil als anticonceptie. Hierdoor is overgegaan op de orale pil als
anticonceptie, hetgeen meer risico’s met zich bracht. De beoordeling van de commissie
beperkt zich tot de vraag of verweerders in dit geschilonderdeel hebben nagelaten
verzoekster als mentor te betrekken bij de (beslissingen) in de zorg.

4.41. De commissie constateert dat op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht
en de getuigenverklaringen niet eenduidig is vast te stellen hoe het proces van de
huisartsbezoeken is verlopen en wie daarbij betrokken waren. Uit de reactie op de
getuigenverklaringen van verweerster begrijpt de commissie dat verweerster in ieder
geval de eerste keer alleen met [cliënte] naar de huisarts is gegaan. Het is onduidelijk of
verzoekster hierin van tevoren is gekend en in hoeverre verzoekster bij (het maken van de
afspraken voor) de overige huisartsbezoeken is betrokken. De commissie is van oordeel
dat deze onduidelijkheid primair wordt veroorzaakt doordat er niet gerapporteerd werd
door verweerster.

4.42. De commissie stelt voorts vast dat tussen verzoekster en zorgaanbieder is bepaald dat er
geen een-op-eengesprekken worden gevoerd met [cliënte] om te voorkomen dat zij
mensen tegen elkaar uitspeelt. Ten aanzien van het bespreken van belangrijke
onderwerpen werd deze afspraak gedragen en nagekomen door de medewerkers van
zorgaanbieder. Verweerders kozen er echter voor deze afspraken niet in acht te nemen.
Dit klemt temeer nu de inhoud van de een-op-eengesprekken tussen verweerders en
[cliënte] niet werd gerapporteerd door verweerders.

4.43. Voorts concludeert de commissie dat de rol van verweerders bij zorgaanbieder niet
duidelijk is vastgelegd. Op basis van de functieomschrijving zouden zij als
Gezinsouder/Beheerder ook cliënten begeleiden. Met de verhuizing van verweerders was
de rol gewijzigd, doch verweerders stonden nog in enige vorm in contact met de cliënten.
De commissie is van oordeel dat zowel in de rol als begeleider als in een andere rol het
rapporteren van gesprekken met cliënten noodzakelijk is voor de samenwerking tussen de
verschillende professionals alsmede voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg en
begeleiding. Door zich te onthouden van een deugdelijke rapportage betreffende de
communicatie met cliënten werd naar het oordeel van de commissie onduidelijkheid
gecreëerd.

4.44. Het standpunt van verweerster dat zij belangrijke zaken benoemde naar de begeleiding
en dat de begeleiding dit rapporteerde verwerpt de commissie. Uit de
rapportageoverzichten maakt de commissie op dat de begeleiding dit zelden deed en deze
handelswijze van verweerster doet niet af aan haar eigen verantwoordelijkheid tot het
rapporteren van gesprekken met cliënten.

4.45. De commissie acht het niet aannemelijk dat inhoudelijke een-op-eengesprekken niet te
voorkomen waren. Naar aanleiding van hetgeen tussen verzoekster en zorgaanbieder is
overeengekomen op dit punt dienden verweerders inhoudelijke onderwerpen niet te
bespreken in een-op-eensituaties met [cliënte] dan wel dienden zij te voorkomen dat zij
het enige aanspreekpunt waren voor [cliënte]. Dit geldt naar het oordeel van de
commissie niet alleen ten aanzien van de periode dat verweerders als beheerders op de
locatie woonden, maar ook ten aanzien van situaties dat [cliënte] bij verweerders thuis
kwam nadat zij van de locatie verhuisd waren.

4.46. Dat verweerders zich zorgen maakten dat verzoekster te beheersend en verbaal te sterk
zou zijn ten aanzien van [cliënte] en meenden dat verzoekster [cliënte] geen vertrouwen
zou geven en haar niet bij beslissingen zou betrekken, rechtvaardigt voor de commissie de
handelswijze van verweerders niet. Wanneer hier sprake van was, diende zorgaanbieder
dit op een andere wijze aan de orde te stellen dan op eigen initiatief beslissingen in de
zorg te nemen zonder de wettelijk vertegenwoordiger hierbij te betrekken. De commissie
acht dit des te meer zwaarwegend nu verweerders met hun handelen buiten hun
bevoegdheid als verweerders traden.

4.47. Verweerders handelden vanuit een visie van veiligheid en vertrouwen, een open,
gelijkwaardige en liefdevolle benadering en keken daarbij met name naar mogelijkheden
van cliënten zonder de beperkingen uit het oog te verliezen. Deze overtuiging doet voor
de commissie evenwel niet af aan de verantwoordelijkheid van verweerders gehouden te
zijn aan de tussen verzoekster en zorgaanbieder overeengekomen afspraken en aan de
grenzen van hun functie bij zorgaanbieder. De commissie heeft de warmte en
betrokkenheid van verweerders ten aanzien van cliënten opgemerkt en ziet de
meerwaarde hiervan voor de zorg van cliënten. Deze attitude dient naar het oordeel van
de commissie de professionaliteit binnen een organisatie echter te versterken en niet te
belemmeren.

4.48. Gelet op het voorgaande concludeert de commissie dat zij niet kan vaststellen hoe het
proces voorafgaand aan de bezoeken bij de huisarts is verlopen en of verweerders ruimte
hebben gegeven in gesprekken met [cliënte] voor het versterken van haar weerstand
tegen de prikpil zonder dat verweerders hierin verzoekster hebben betrokken. De
commissie acht deze onduidelijkheid een direct gevolg van het voeren van de een-opeengesprekken door verweerster en het niet rapporteren daarvan. De commissie acht het
geschil op dit onderdeel derhalve gegrond.

Geschilonderdeel 3 Begeleidingsplan
Standpunten van verzoekster
4.49. Deze standpunten luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.50. Er was na anderhalf jaar nog steeds geen begeleidingsplan voor [cliënte] bij
zorgaanbieder. Verweerders hielden dit plan tegen. Zij waren echter niet bevoegd om zich
te mengen in de inhoudelijke kant van de zorg in het algemeen en in het begeleidingsplan
in het bijzonder. Verweerders zijn geen zorgprofessionals en zij zijn niet deskundig op dit
gebied. Het was de taak van verzoekster als mentor van [cliënte] om de zorgvraag te
leveren, toe te zien op de kwaliteit en in te grijpen wanneer de belangen van [cliënte]
werden geschaad. Verweerders hebben verzoekster en het hele zorgnetwerk gepasseerd,
omdat zij geheel achter het opgestelde begeleidingsplan stonden.

4.51. Door het handelen van verweerders op dit punt werd het werken van de begeleiders
onmogelijk gemaakt. Zij kregen geen handvatten en relevante informatie en [cliënte]
kreeg hierdoor niet de juiste begeleiding. Dit had een negatieve invloed op het welzijn van
[cliënte].

4.52. Verweerders herkenden [cliënte] niet in het beeld dat werd geschetst in het plan, maar
het zorgnetwerk van [cliënte] herkende dit wel. Verzoekster heeft [cliënte] meer dan tien
jaar als pleegdochter in haar gezin gehad en kent de achterliggende redenen van haar
gedragsproblematiek, de mogelijkheden van haar ontwikkeling en de beste manier om
haar te begeleiden. Het gezamenlijk helpen bij de acceptatie van de diagnose FASD en het
leren omgaan met hulp vanuit een netwerk met gedegen kennis van FASD is de
belangrijkste beschermende factor naar volwassenheid toe. Een goed begeleidingsplan is
hierbij van belang.

4.53. In reactie op de getuigenverklaring stelt verzoekster dat [persoonlijk begeleider] tijdens
telefoongesprekken met verzoekster herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat zij het
beeld van [cliënte], dat geschetst werd door verzoekster, herkende. Tevens zou zij de
informatie van FASD en een reactieve hechtingsstoornis herkennen bij [cliënte].

Standpunten van verweerders
4.54. Deze standpunten luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.55. De persoonlijk begeleider en de zorgmanager waren verantwoordelijk voor de inhoud van
het begeleidingsplan. Zij hebben verweerders gevraagd of zij hier achter konden staan,
waarna verweerders van sommige onderdelen hebben aangegeven zich er niet in te
kunnen vinden. Het begeleidingsplan vereiste geen handtekening van verweerder, maar
verweerder keek mee omdat het plan moest passen bij de missie en visie van de
organisatie. De zorgmanager heeft op basis daarvan besloten om het begeleidingsplan
niet te ondertekenen, omdat er geen volledig draagvlak binnen de organisatie was. Dat
was een beslissing van de zorgmanager.

4.56. Er stonden in het plan een aantal aspecten dat in strijd was met onder meer de opdracht
van de inspectie dat het zorgplan positief en vanuit het oogpunt van de cliënt
geformuleerd moet worden. [cliënte] moest het plan zelf ook kunnen begrijpen. Er
stonden vrijheidsbeperkende maatregelen in die wettelijk gezien niet mochten worden
opgelegd door zorgaanbieder omdat dit geen BOPZ-instelling is. Daarnaast werden er
geen ontwikkelingsperspectieven in het plan genoemd.

4.57. De opmerkingen van verweerder zouden echter niet worden verwerkt omdat dit te veel
weerstand zou geven bij verzoekster. Dit heeft bij zorgaanbieder intern tot een conflict
geleid. Voorts achtten verweerders een eerlijke communicatie tussen hen en de
medewerkers van zorgaanbieder en de cliënten een belangrijk uitgangspunt. Verweerders
konden dan ook niet uitstralen naar medewerkers en [cliënte] dat zij het een goed plan
vonden.

Documenten
4.58. In de functieomschrijvingen d.d. 1 december 2016 wordt de functie omschreven van
Gezinsouder/Beheerder. Hier staat niets omschreven over het opstellen en/of tekenen
van begeleidingsplannen.

Getuigenverklaringen
4.59. De getuigenverklaringen van [persoonlijk begeleider] en [zorgmanager] ten aanzien van
dit geschilonderdeel zijn samengevat weergegeven als volgt.

4.60. [persoonlijk begeleider] verklaart dat zij heeft voorgesteld om een begeleidingsplan voor
[cliënte] op te stellen nadat er meerdere begeleidingsplannen lagen die voor beide
partijen niet voldeden. In het plan dat door verzoekster werd opgesteld stond te veel
theoretische informatie en de toon was te streng. [persoonlijk begeleider] heeft een
begeleidingsplan voor [cliënte] persoonlijk opgesteld zonder dat de essentie eruit
verdween. Verweerders hebben geen rol bij het opstellen van het begeleidingsplan, maar
[persoonlijk begeleider] kon zich vinden in hun verzoek om de toon van het
begeleidingsplan te veranderen en het plan meer over [cliënte] persoonlijk te laten gaan.

4.61. Na aanpassing werd het begeleidingsplan nog niet ondersteund door verweerders. Het
sloot niet aan bij het positieve beeld dat er bij hen bestond van [cliënte]. Er was hier
sprake van een visieverschil tussen [persoonlijk begeleider] en verweerders. Hoewel er in
de Risicotaxatie nog scherpe bewoordingen stonden, kon zij zich als zorgprofessional
vinden in het begeleidingsplan. Het was geen perfect plan, maar het was voldoende om
mee te kunnen werken. [persoonlijk begeleider] heeft het plan vervolgens niet
ondertekend. Zij was van mening dat de organisatie achter het plan moest staan, omdat
het anders niet uitvoerbaar was. Zij ervaarde wel ruimte van verweerders om het plan te
ondertekenen.

4.62. [zorgmanager] verklaart dat het begeleidingsplan gedurende lange tijd een probleem was.
Doordat geen concreet plan aan de basis lag van de begeleiding van [cliënte] waren veel
medewerkers handelingsverlegen jegens [cliënte]. Zij heeft met [persoonlijk begeleider]
dan ook voorgesteld om het plan voor [cliënte] op te stellen. Hierbij was het doel om een
plan op te stellen waarin rekening werd gehouden met de ideeën en zienswijzen van
verzoekster en de visie van zorgaanbieder.

4.63. Verzoekster was hierna vrij ontvankelijk voor de voorstellen met betrekking tot de inhoud
van het plan, doch verweerder kon er niet achter staan. Omdat verweerder als beheerder
niet hoefde te ondertekenen, heeft hij aangegeven dat [zorgmanager] en [persoonlijk
begeleider] mochten ondertekenen. Zij hebben vervolgens niet ondertekend vanwege de
houding van verweerders ten aanzien van het plan. Omdat verweerders niet achter het
plan stonden, bestond het risico dat zij de afspraken in dat plan niet zouden opvolgen.
Daarnaast konden zij naar andere medewerkers bij zorgaanbieder uitstralen dat zij er niet
achter stonden, waardoor door medewerkers bij zorgaanbieder geen gevolg aan het plan
zou worden gegeven. Ouders of verzorgers mogen er daarentegen bij ondertekening van
uit kunnen gaan dat er uitvoering aan het plan door zorgaanbieder zal worden gegeven.

Beoordeling van het geschilonderdeel
4.64. De commissie overweegt ten aanzien van dit geschilonderdeel als volgt.

4.65. Tussen partijen staat vast dat er ten tijde van het mentorschap van verzoekster geen
ondertekend begeleidingsplan was voor [cliënte] bij zorgaanbieder. De persoonlijk
begeleider en de zorgmanager konden zich voldoende vinden in het conceptbegeleidingsplan om [cliënte] op basis daarvan goede begeleiding te kunnen geven. Zij
hebben echter niet getekend omdat verweerders niet achter het begeleidingsplan konden
staan en zij het plan hierdoor niet gedragen achtten door de gehele organisatie.

4.66. De commissie overweegt dat zij op basis van de onderliggende gegevens niet kan bepalen
of het door verzoekster geschetste beeld van [cliënte] dan wel het beeld van [cliënte] dat
in het concept-begeleidingsplan werd omschreven overeenkwam met de werkelijkheid.
Tevens kan zij niet vaststellen of sprake was van een voldoende deugdelijk
begeleidingsplan. De commissie acht dit evenwel niet noodzakelijk voor de beoordeling
van dit geschilonderdeel, omdat deze beoordeling zich dient te beperken tot de vraag of
verweerders verzoekster in deze voldoende hebben betrokken bij de beslissingen ten
aanzien van de zorg van [cliënte].

4.67. Naar het oordeel van de commissie is het vaststellen van een begeleidingsplan een taak
van de betrokken zorgdeskundigen van zorgaanbieder. Ook verweerders merkten het
ondertekenen van het plan aan als de verantwoordelijkheid van de persoonlijk begeleider
en de zorgmanager. Verweerders hebben echter bij navraag aangegeven dat zij niet
achter sommige onderdelen van het begeleidingsplan konden staan. Tussen partijen staat
vast dat verweerders geen deel uitmaakten van het zorgnetwerk van [cliënte] en
verweerders hadden daarnaast geen formele rol (meer) in de begeleiding van cliënten,
zoals reeds door de commissie is overwogen onder geschilonderdeel 2. Verweerders
zouden hierdoor geen bemoeienis moeten hebben in het vaststellen van een
begeleidingsplan voor [cliënte].

4.68. Het handelen van verweerders had echter directe gevolgen voor het vaststellen van het
begeleidingsplan van [cliënte] in het bijzonder en voor de zorg van [cliënte] in het
algemeen. De commissie stelt op basis van de getuigenverklaringen en de ingebrachte
stukken vast dat de invloed van verweerders in de organisatie groot was. Verweerders
gaven hun medewerkers enerzijds ruimte om het plan te ondertekenen, maar
belemmerden anderzijds de ondertekening van het plan doordat medewerkers
verwachtten dat de negatieve houding van verweerders ten aanzien van het plan erin zou
resulteren dat het plan niet voldoende kon worden uitgevoerd door zorgaanbieder.

4.69. De commissie constateert dat verweerders hiermee buiten de bevoegdheden traden die
zij formeel binnen de organisatie hadden. Zij voeren binnen de organisatie een eigen
koers die niet altijd strookte met hetgeen was afgesproken dan wel bevorderlijk was voor
de begeleiding van de cliënt. De commissie is van oordeel dat het doel van een
transparante en eenduidige communicatie binnen de organisatie, zoals door verweerders
wordt nagestreefd, niet is gediend met het communiceren van de mening van
verweerders ten aanzien van het begeleidingsplan aan hun medewerkers, omdat het
betreffende onderwerp van deze communicatie buiten de invloedssfeer van verweerders
behoorde te liggen.

4.70. Ten aanzien van het standpunt van verweerders dat zij bij een begeleidingsplan meekeken
of dit overeenkwam met de missie en visie van zorgaanbieder en dat in het
begeleidingsplan van [cliënte] onderdelen stonden die hier niet mee strookten dan wel
dat op onderdelen sprake was van onjuistheden wat betreft inhoud en formulering
overweegt de commissie als volgt. De formele bevoegdheden van het toetsen van een
begeleidingsplan, het ondertekenen van een begeleidingsplan en het toestemming geven
voor ondertekening van een begeleidingsplan stonden niet vermeld in de
functieomschrijvingen van de Gezinsouder/Beheerder. De commissie acht het ook niet
aannemelijk dat dit onder de bevoegdheid van verweerders viel. Dit betrof bevoegdheden
van een zorgmanager en niet van de directie en/of beheerder van zorgaanbieder. Daarbij
is de commissie van oordeel dat, indien verweerders de bevoegdheid tot het toetsen van
een begeleidingsplan zouden hebben, deze bevoegdheid er niet toe mocht leiden dat een
begeleidingsplan gedurende meer dan een jaar niet werd vastgesteld. Dit heeft tot gevolg
gehad dat [cliënte] reeds geruime tijd onder begeleiding was bij zorgaanbieder zonder dat
er een plan ten grondslag lag aan haar begeleiding. De commissie is van oordeel dat
goede zorg voor [cliënte] hierdoor in het geding is gekomen.

4.71. De argumenten van verweerder dat zijn opmerkingen niet zouden worden verwerkt
omdat dit te veel weerstand zou geven bij verzoekster acht de commissie niet relevant.
De commissie is van oordeel dat een intern conflict hierover geen reden was om vanuit de
functie van verweerders de organisatie in die mate te beïnvloeden dat een
begeleidingsplan niet werd vastgesteld.

4.72. De commissie is van oordeel dat een begeleidingsplan een belangrijke basis is voor het
uitvoeren van de taken als wettelijk vertegenwoordiger in de zorg voor de cliënt bij de
zorgaanbieder. Op grond van bovenstaande concludeert de commissie dat door het
handelen van verweerders buiten hun bevoegdheid is belemmerd dat een
begeleidingsplan is vastgesteld. De commissie acht verzoekster hiermee in haar belangen
als mentor geschaad en zij is van oordeel dat verzoekster hierdoor onvoldoende de
gelegenheid is gegeven tot beslissingen in de zorg van [cliënte] bij zorgaanbieder. De
commissie acht het geschil op dit onderdeel gegrond.

Geschilonderdeel 4 Dagbesteding
4.73. Dit geschilonderdeel heeft betrekking op de dagbesteding van [cliënte] bij Promens Care.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de weigering van [cliënte] om naar Promens
Care te gaan is te wijten aan de houding van verweerders ten aanzien van Promens Care.
Daarnaast was sprake van belangenverstrengeling vanwege een financieel belang van
verweerders bij het afnemen van dagbesteding door [cliënte] bij zorgaanbieder
[zorgaanbieder] in plaats van bij Promens Care.

4.74. Verweerders betwisten deze stellingname. Zij beschouwden Promens Care als een
gewaardeerde zorginstelling en hadden geen financiële motieven met betrekking tot de
dagbesteding van [cliënte]. De weigering van [cliënte] om naar Promens Care te gaan
werd veroorzaakt door het handelen van verzoekster.

4.75. De commissie overweegt dat de behandeling van het geschil zich vanwege de beëindiging
van het mentorschap van verzoekster beperkt tot geschilonderdelen die betrekking
hebben op de vraag of verzoekster als mentor van [cliënte] ten onrechte niet als
vertegenwoordiger is beschouwd door verweerders en in dat kader ten onrechte niet bij
(beslissingen in) de zorg is betrokken. Dit geschilonderdeel heeft primair betrekking op de
gedragingen van verweerders ten aanzien van het afnemen van zorg door [cliënte] bij
Promens Care en niet op de vraag of verzoekster als mentor van [cliënte] ten onrechte
niet als vertegenwoordiger is betrokken in beslissingen ten aanzien van de zorg van
[cliënte] bij zorgaanbieder [zorgaanbieder]. De commissie acht verzoekster derhalve nietontvankelijk in dit geschilonderdeel.

Geschilonderdeel 5 Saboteren van deelname aan netwerkgesprekken
Standpunten van verzoekster
4.76. Deze standpunten luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.77. De netwerkgesprekken vonden ongeveer eenmaal in de twee maanden plaats.
Verweerders dwarsboomden de geplande netwerkgesprekken door hun medewerkers
niet toe te staan bij de gesprekken aanwezig te zijn. Verweerders waren geen onderdeel
van het zorgnetwerk van [cliënte] doch wilden aanvankelijk wel bij de netwerkgesprekken
aanwezig zijn. De netwerkgesprekken waren echter alleen bedoeld voor degenen die
rechtstreeks met [cliënte] werkten. Verweerders zijn geen zorgprofessionals en
behoorden geen directe bemoeienis met [cliënte] te hebben.

4.78. Verweerders hebben vervolgens elk gepland netwerkgesprek tegengewerkt. Het kwam
herhaaldelijk voor dat een afspraak van verzoekster met de gedragsdeskundige, de
zorgmanager of de persoonlijk begeleider van zorgaanbieder op het laatste moment werd
afgezegd, omdat verweerder de medewerkers verbood bij het gesprek aanwezig te zijn.
Verweerders mochten medewerkers echter niet verbieden om aan te sluiten bij
netwerkgesprekken en zij saboteerden daardoor communicatie binnen het zorgnetwerk.
Door de andere deelnemers in het zorgnetwerk van [cliënte] werd dit patroon van het
saboteren van deelname aan netwerkgesprekken ook geconstateerd.
4.79. Verzoekster maakt bezwaar tegen het negatieve beeld dat van haar wordt geschetst. Zij
doet dit onder meer met een e-mailbericht van [oma 2] d.d. 15 juni 2018 aan de nieuwe
mentor [nieuwe mentor] over de thuissituatie tijdens de jeugd van [cliënte] en de manier
waarop haar een fijne en beschermde jeugd door verzoekster en familie is gegeven en de
moeite die hierbij is ondervonden. Verzoekster herhaalt dat ouders van kinderen die
gediagnosticeerd zijn met FASD vaak als te streng worden aangemerkt, doch dat deze
wijze van begrenzing en toezicht noodzakelijk is voor de bescherming van het kind en de
omgeving. Het gevecht voor erkenning en de juiste omgang met kinderen met FASD
maakt de ouders verbaal sterk. Daarbij komt dat [persoonlijk begeleider] slechts bij twee
netwerkgesprekken aanwezig is geweest en niet kon beoordelen hoe [cliënte] door
verzoekster is benaderd.

Standpunten van verweerders
4.80. Deze standpunten luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.81. Verweerders zijn altijd bereid geweest om te communiceren, maar hebben naar verloop
van tijd de voorwaarde gesteld dat dit op een normale en respectvolle manier gebeurde.
De toon van de e-mails van verzoekster werd steeds denigrerender en agressiever.
Verzoekster heeft gekozen voor het polariseren van de verhoudingen en door haar
vijandige houding was de communicatie moeizaam. Vanuit verweerders was sprake van
een scherpe toonzetting, maar zij hebben zich nooit denigrerend uitgelaten jegens
verzoekster.

4.82. Verweerders wilden aanvankelijk deelnemen aan de netwerkgesprekken vanwege hun rol
als beheerdersechtpaar. Dit hebben verweerders later overgedragen aan de zorgmanager
en de persoonlijk begeleider van [cliënte]. De zorgmanager en de persoonlijk begeleider
mochten steeds aansluiten bij het zorgoverleg, maar dit was op voorwaarde dat
verzoekster stopte met het polariseren van de verhoudingen.

4.83. Daarnaast konden verweerders zich niet vinden in de visie van het zorgnetwerk.
Verzoekster betrok als mentor [cliënte] niet in de beslissingen en had een andere
beeldvorming van [cliënte] dan verweerders. De netwerkgesprekken waren niet
constructief en er was geen sprake van samenwerking. Verzoekster stelde zich heel
autoritair op en stond niet open voor andere zienswijzen. Het zorgnetwerk werd
bijeengebracht wanneer het verzoekster paste en de gesprekken bestonden met name uit
eenzijdige mededelingen van verzoekster. Verweerders hebben op positieve wijze
geprobeerd om [cliënte] bij netwerkgesprekken te betrekken en haar ruimte te geven
voor haar inbreng.

4.84. Wanneer verzoekster haar taak als mentor had uitgevoerd volgens de wet en gekeken had
naar mogelijkheden in plaats van beperkingen dan was de interventie van verweerders
niet nodig geweest. Verweerders zagen het daarnaast als hun taak als directie om de
missie en visie van zorgaanbieder te waarborgen.

4.85. De eerste netwerkbespreking die geen doorgang heeft gehad zou plaatsvinden op 7
september 2017. [cliënte] zou worden overgeplaatst naar een andere dagbesteding en
verweerders hadden aangegeven dat het verstandig zou kunnen zijn dat zij aansloten bij
het netwerkgesprek. Dit werd aanvankelijk geweigerd, doch een week voor het gesprek
werd aangegeven dat het wellicht toch goed zou zijn wanneer zij zouden deelnemen aan
het gesprek. Verweerders wilden echter niet worden gebruikt voor een eenzijdige
mededeling aan [cliënte] en zorgaanbieder is uit dien hoofde niet bij het gesprek
aanwezig geweest.

4.86. De reden waarom in december 2017 voor de tweede keer een netwerkbespreking niet
door kon gaan, betrof de hoeveelheid e-mails en de toon van de e-mails. Verweerders
hadden als voorwaarde gesteld dat er voorafgaand aan de bespreking met hen gesproken
zou worden over de manier van communicatie. Toen dit werd geweigerd, hebben zij de
conclusie getrokken dat de bespreking niet doorging.

Documenten
4.87. In de functieomschrijvingen d.d. 1 december 2016 staat bij de functie van Zorgmanager
de verantwoordelijkheid “Correspondentie/communicatie ouders/voogd cliënten”
genoemd. Deze verantwoordelijkheid staat niet bij de andere functies genoemd.
4.88. Uit het rapportageoverzicht van de begeleiding van [cliënte] blijkt dat [cliënte] op 9
oktober 2017 aangaf dat zij zich niet gekend voelde in het netwerkgesprek en dat haar
niet de gelegenheid was geboden haar voorbereide punten in te brengen. De persoonlijk
begeleider heeft vervolgens voorgesteld om een e-mail op te stellen om haar punten
onder de aandacht te kunnen brengen.

Getuigenverklaringen
4.89. De getuigenverklaringen van [persoonlijk begeleider] en [zorgmanager] ten aanzien van
dit geschilonderdeel zijn samengevat weergegeven als volgt.

4.90. [persoonlijk begeleider] verklaart dat zij zich niet belemmerd heeft gevoeld om de
netwerkgesprekken bij te wonen. De netwerkgesprekken vonden ongeveer eenmaal in de
drie maanden plaats. Zij is bij twee netwerkgesprekken aanwezig geweest. Het eerste
gesprek vond zonder problemen plaats. De gemoederen konden wel hoog oplopen.
Verzoekster was verbaal erg sterk en voerde met name het woord. De netwerkgesprekken
waren vaak mededelingen aan [cliënte] en verzoekster betrok [cliënte] niet in
beslissingen.

4.91. Voor het tweede gesprek was door verweerders een voorwaarde gesteld dat zij eerst in
gesprek zouden gaan over de manier van communiceren, omdat per e-mail de spanningen
hoog opgelopen waren tussen verzoekster en verweerders. [persoonlijk begeleider] heeft
zich hier niet in gemengd. Zij achtte de manier van communicatie tussen hen
grensoverschrijdend en het leek haar goed dat partijen hierover in overleg traden.
Verzoekster heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek om hierover in overleg te gaan
en zij is op de dag dat het gesprek zou plaatsvinden niet gekomen.

4.92. [zorgmanager] verklaart dat zij bij een aantal netwerkgesprekken aanwezig is geweest. Zij
voelde zich niet belemmerd in de deelname aan netwerkgesprekken. Zij heeft zich echter
wel belemmerd gevoeld in de uitvoering van de gesprekken, omdat de afspraken steeds
werden genegeerd door verweerders. Als zorgmanager diende zij bepaalde afspraken te
kunnen maken in het belang van cliënten. Zij acht het hierbij van belang dat verweerders
daarin achter haar stonden. Wanneer gemaakte afspraken aan de achterkant gesaboteerd
werden, dan werd het gewenste resultaat niet bereikt. De begeleiders moesten bewegen
tussen de grote visieverschillen van verzoekster en verweerders.

4.93. [zorgmanager] stelt dat zij bij netwerkgesprekken heeft gezien dat de relatie tussen
verzoekster en [cliënte] erg verstoord was. Er was geen zichtbaar contact tussen hen en
verzoekster luisterde niet altijd goed naar [cliënte].

Beoordeling van het geschilonderdeel
4.94. De commissie overweegt ten aanzien van dit geschilonderdeel als volgt.

4.95. Tussen partijen staat vast dat meerdere netwerkbesprekingen geen doorgang hebben
gevonden en dat door verweerders voorwaarden werden gesteld aan de communicatie
van verzoekster. Tevens staat vast dat verweerders geen deel uitmaakten van het
zorgnetwerk van [cliënte]. Zij behoefden derhalve niet aanwezig te zijn bij de periodieke
netwerkbesprekingen ten aanzien van [cliënte]. In de functieomschrijvingen van
zorgaanbieder was eveneens geen aanwezigheid van verweerders bij de
netwerkgesprekken bepaald. Namens zorgaanbieder maakten de zorgmanager en de
persoonlijk begeleider deel uit van de periodieke netwerkgesprekken.

4.96. Naar het oordeel van de commissie hebben verweerders de zorgmanager en de
persoonlijk begeleider van [cliënte] formeel ruimte gegeven om deel te nemen aan de
netwerkgesprekken, doch hebben zij voorbehouden gemaakt naar aanleiding van de
houding van verzoekster in de netwerkgesprekken en de communicatie van verzoekster
met verweerders. Daarnaast acht de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat de
verstoorde verhouding tussen verzoekster en verweerders en de negatieve houding van
verweerders ten aanzien van de afspraken die gemaakt werden tijdens deze besprekingen
invloed hadden op de medewerkers van zorgaanbieder. Verweerders traden op deze
wijze naar het oordeel van de commissie buiten de bevoegdheden die zij formeel binnen
de organisatie hadden. Zij belemmerden hiermee de zorg voor [cliënte] die werd
besproken tijdens de netwerkgesprekken en binnen de organisatie uitgevoerd diende te
worden.

4.97. Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht en de getuigenverklaringen
concludeert de commissie dat verzoekster in de netwerkgesprekken een dominante rol
had die niet als positief en constructief werd ervaren. Verzoekster kwam voorts haar
wettelijke taak als mentor, om degene over wie het mentorschap was ingesteld zo veel
mogelijk bij de vervulling van haar taak te betrekken, niet na. De commissie is evenwel
van oordeel dat dit geen valide rechtvaardiging was voor verweerders om de
zorgafspraken die door het zorgnetwerk gemaakt werden ten aanzien van [cliënte] te
belemmeren. Conform artikel 1:461 lid 2 jo. 1:451 lid 2 Burgerlijk Wetboek kan een
zorgaanbieder een verzoek tot ontslag van een mentor van een cliënt indienen. Indien
verweerders van mening waren dat verzoekster haar wettelijke taak als mentor niet goed
nakwam, hadden zij de mogelijkheid om als zorgaanbieder van [cliënte] een verzoek tot
ontslag in te dienen.

4.98. De commissie is van oordeel dat verweerders door hun handelen ten aanzien van dit
geschilonderdeel belemmerd hebben dat de zorgafspraken ten aanzien van [cliënte] bij
zorgaanbieder adequaat konden worden behandeld tijdens de netwerkgesprekken en
worden nageleefd binnen de organisatie. De commissie oordeelt dat verzoekster hiermee
door verweerders onvoldoende de gelegenheid is gegeven tot beslissingen in de zorg van
[cliënte] bij zorgaanbieder en daarmee in haar belangen als mentor is geschaad. De
commissie acht het geschil op dit onderdeel gegrond.

Geschilonderdeel 6 Aanstellen van een advocaat voor [cliënte].
Standpunten van verzoekster
4.99. Deze standpunten luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.100. Verzoekster wilde wegens hetgeen niet goed verliep in de begeleiding van [cliënte] niet
langer verantwoordelijkheid dragen als mentor: verweerders hadden [cliënte] geïsoleerd
van haar familie- en zorgnetwerk en weigerden met verzoekster als mentor te overleggen
zoals wettelijk is bepaald. Verzoekster heeft in november 2017 haar ontslag aangevraagd
bij de rechtbank. Zij wilde een professionele opvolgende mentor zoeken met relevante
kennis en expertise. Verzoekster heeft dit met [cliënte] besproken en haar verteld dat het
beëindigen van het mentorschap van verzoekster niet met [cliënte] samenhing, maar met
de tekortkomingen bij zorgaanbieder. Tevens heeft verzoekster uitgelegd dat het een
aantal maanden zou duren voordat een nieuwe mentor was gevonden en dat er voor
[cliënte] niets zou veranderen.

4.101. Verzoekster had in februari 2018 een nieuwe mentor gevonden die beschikte over de
juiste professionele achtergrond. Verweerders hebben vervolgens via Zorgbelang Drenthe
een advocaat ingeschakeld om [cliënte] te ondersteunen in de procedure voor een
nieuwe mentor. Verweerders stellen dat [cliënte] deze actie zelf heeft ondernomen, maar
volgens verzoekster heeft verweerder hierin het woord gevoerd, omdat [cliënte] moeite
had om een samenhangend verhaal te vertellen. Bij het inschakelen van de advocaat zijn
zowel de mentor als de bewindvoerder gepasseerd. Verweerder heeft zelf een nieuwe
mentor voorgesteld aan de advocaat die vervolgens door de advocaat is voorgesteld aan
de rechtbank. Hierbij heeft de advocaat geen hoor- en wederhoor toegepast, zich niet
verdiept in de achtergrond van [cliënte] en geen overleg gevoerd met het zorgnetwerk.
De advocaat was hierdoor niet op de hoogte van de problematiek van [cliënte]. Voor het
welzijn van [cliënte] was het echter niet goed dat zij bij een zitting van de rechtbank
aanwezig zou zijn.

4.102. Het is van belang dat een cliënt een vertrouwensband heeft met zijn mentor, doch
[cliënte] is hier vanwege haar beperking niet toe in staat. Het maakt voor [cliënte] geen
verschil welke mentor zij heeft en zij zou “de beste mentor helemaal geen mentor
vinden”. Verweerders hadden belang bij een mentor uit hun kennissenkring die
gemakkelijk met hen meeging in hun ideeën. Ook deze mentor zou echter het vertrouwen
van [cliënte] niet kunnen krijgen. Het was derhalve van belang dat een nieuwe mentor
veel ervaring had met de gedragsproblematiek van [cliënte]. Het positieve beeld van
[cliënte] na de wisseling van mentor en persoonlijk begeleider dat [persoonlijk begeleider]
schetst is begrijpelijk en voorspelbaar, maar zal tijdelijk van aard zijn.

Standpunten van verweerders
4.103. Deze standpunten luiden samengevat weergegeven als volgt.

4.104. Verzoekster heeft [cliënte] overvallen op haar dagbesteding met het nieuws dat
verzoekster als mentor wilde stoppen. [cliënte] moest daarvoor ter plaatse een document
ondertekenen. Verweerders hebben [cliënte] gewezen op een onafhankelijke
vertrouwenspersoon van Zorgbelang Drenthe wanneer zij wilde dat haar rechten
gewaarborgd zouden worden. [cliënte] heeft deze instantie gebeld omdat zij verwachtte
niet betrokken te worden bij de aanstelling van een nieuwe mentor. Tevens hebben
verweerders [cliënte] verteld dat zij zelf een nieuwe mentor kon aandragen. [cliënte]
wilde graag een mentor die niet alleen naar haar beperking keek, maar die haar betrok bij
alle zorgzaken en hielp met het nemen van de juiste beslissingen.

4.105. Het inschakelen van een advocaat is niet gebeurd nadat bekend was geworden dat
verzoekster een nieuwe mentor had gevonden, maar toen verzoekster nog naar een
nieuwe mentor op zoek was. Het was ook niet bedoeld om het ontslag van verzoekster als
mentor te bespoedigen, maar om te borgen dat de belangen van [cliënte] juridisch correct
behartigd zouden worden. Dit is een goede keuze geweest, omdat [cliënte] op geen
enkele wijze door verzoekster is betrokken bij de keuze van een nieuwe mentor.
Verzoekster heeft brieven van de rechtbank achtergehouden en de rechtbank zonder
medeweten van [cliënte] laten weten dat [cliënte] niet in staat was om ter zitting te
verschijnen. Zij heeft hiermee de rechten van [cliënte] met voeten getreden. Omdat dit
proces ging om een conflict met de mentor hebben verweerders verzoekster niet op de
hoogte gesteld van het raadplegen van de advocaat.

4.106. De mentor waarvoor [cliënte] heeft gekozen kwam niet uit de familie- of kennissenkring
van verweerders, maar was een professionele mentor, die [cliënte] gekozen heeft uit een
van de twee professionele mentoren waarmee [cliënte] een kennismakingsgesprek heeft
gevoerd.

4.107. In reactie op de getuigenverklaring stelt verweerder niet van [zorgmanager] begrepen te
hebben dat zij het een onprettig gesprek vond bij Zorgbelang Drenthe en dat zij daarom
niet meer bij de gesprekken aanwezig wilde zijn. Verweerder achtte haar aanwezigheid
niet langer relevant. Verweerder is zelf nog zijdelings betrokken geweest, omdat [cliënte]
niet zelf een e-mailadres had en communicatie derhalve via verweerder liep. Daarnaast
stelt verweerder in reactie op de getuigenverklaring dat [cliënte] niet heel beïnvloedbaar
is, maar goed in staat is om duidelijk te maken wat ze graag wil.

Documenten
4.108. Uit het rapportageoverzicht van de begeleiding van [cliënte] blijkt dat verzoekster op 7
december 2017 onverwacht is verschenen op de dagbesteding van [cliënte] met de
mededeling dat er een nieuwe mentor gezocht zou worden. Op 19 april 2018 verscheen
verzoekster onverwacht bij [cliënte] voor het invullen van een formulier.

4.109. In het rapportageoverzicht wordt niets vermeld over Zorgbelang Drenthe en een bezoek
van [cliënte] met verweerder bij een advocaat. Alleen op 24 april 2018 staat vermeld dat
[cliënte] “iets vertelt over de huidige situatie die er ligt bij de advocaat”.

Getuigenverklaringen
4.110. De getuigenverklaringen van [persoonlijk begeleider] en [zorgmanager] ten aanzien van
dit geschilonderdeel zijn samengevat weergegeven als volgt.

4.111. [persoonlijk begeleider] verklaart dat zij in het proces met betrekking tot de advocaat
geen rol heeft gehad. Zij wilde daar niet bij betrokken worden. Verweerders hebben
[cliënte] erop gewezen dat zij contact kon opnemen met Zorgbelang Drenthe. [cliënte]
was in staat contact te leggen met een instantie met behulp van of op aanwijzing van
begeleiding en zij heeft dat vervolgens dan ook gedaan.

4.112. Het was niet noodzakelijk om Zorgbelang Drenthe in te schakelen. Verzoekster had al
aangegeven dat zij als mentor wilde stoppen en de procedure die gestart werd, was dan
ook onnodig. Verzoekster had [cliënte] wel mee moeten nemen in het proces van het
aanstellen van een nieuwe mentor en zij heeft dit niet gedaan.

4.113. Sinds de nieuwe mentor is aangesteld, is [persoonlijk begeleider] geen persoonlijk
begeleider meer van [cliënte]. Het gaat nadien niet slecht met [cliënte] en er is zelfs een
positieve verandering in het gedrag van [cliënte]. zichtbaar bij zorgaanbieder. Men dient
bij [cliënte] echter altijd op zijn hoede te zijn. [cliënte] heeft structuur en duidelijkheid
nodig en kan mensen tegen elkaar uitspelen wanneer zij te veel ruimte krijgt.

4.114. [zorgmanager] verklaart dat zij aanwezig is geweest bij het eerste gesprek dat [cliënte]
met medewerkers van Zorgbelang Drenthe voerde. Hierbij waren tevens verweerders
aanwezig. Verweerder was tijdens dat gesprek voornamelijk aan het woord en [cliënte]
sloeg tijdens dat gesprek dicht. Zij werd door Zorgbelang Drenthe benaderd als een
normaal meisje van [leeftijd cliënte] dat problemen heeft met haar mentor. Het was een
zeer onprettig gesprek. Voor Zorgbelang Drenthe was het van belang om te weten wat de
problematiek van [cliënte] was. [zorgmanager] heeft daarom aangegeven aan
verweerders dat zij niet verder bij het proces betrokken wenste te zijn. Ze heeft dan ook
geen bemoeienis gehad met de aanstelling van de advocaat en de nieuwe mentor.

4.115. Het was niet nodig om Zorgbelang Drenthe in te schakelen. Verzoekster was op zoek naar
een nieuwe mentor met kennis en ervaring ten aanzien van de problematiek van [cliënte].
[cliënte] was echter bang dat zij een mentor zou krijgen die vergelijkbaar was met
verzoekster. [cliënte] was erg beïnvloedbaar. Wanneer verweerders de mogelijkheid
noemden van het bellen van Zorgbelang Drenthe, was zij al beïnvloed.

4.116. [cliënte] heeft telefonisch contact opgenomen met Zorgbelang Drenthe. Er is in een
algemene ruimte bij zorgaanbieder informatie over Zorgbelang Drenthe te vinden.
Cliënten maken echter niet vaak gebruik van de mogelijkheid om contact op te nemen
met Zorgbelang Drenthe.

Beoordeling van het geschilonderdeel
4.117. De commissie overweegt ten aanzien van dit geschilonderdeel als volgt.

4.118. Het geschilonderdeel ziet op het aanstellen door verweerders van een advocaat voor
[cliënte] Tussen partijen staat vast dat verweerders [cliënte] gewezen hebben op de
mogelijkheid van het benaderen van Zorgbelang Drenthe, verweerders [cliënte] hebben
begeleid bij het bezoek aan Zorgbelang Drenthe, verweerder het woord heeft gevoerd en
dat deze zaken hebben geleid tot het aanstellen van een advocaat. Contacten verliepen
vervolgens via het e-mailadres van verweerder. Deze zaken hebben plaatsgevonden
zonder dat verzoekster als mentor hier vooraf van op de hoogte was gesteld.

4.119. De commissie is van oordeel dat het benaderen van een vertrouwenspersoon en een
advocaat op zich de belangen van verzoekster niet schond, doch dat verzoekster als
mentor hiervan vooraf op de hoogte diende te worden gesteld. Daarbij komt dat
verweerders geen rol (meer) in de begeleiding hadden. Het was de taak van de persoonlijk
begeleider van [cliënte] om [cliënte], indien zij zich zorgen maakte over het proces
omtrent een nieuwe mentor, te wijzen op de mogelijkheid van het benaderen van
Zorgbelang Drenthe en het begeleiden van [cliënte] hierin. De persoonlijk begeleider van
[cliënte] heeft zich echter niet in dit proces willen mengen en de zorgmanager heeft zich
hier eveneens uit teruggetrokken. De commissie acht het aannemelijk dat deze houding
van medewerkers direct samenhangt met de omstandigheden rond de slechte verhouding
tussen verzoekster en verweerders. De commissie stelt voorts vast dat ten aanzien van
het aanstellen van een advocaat gesprekken zijn gevoerd met [cliënte] en externen
zonder dat hierover is gerapporteerd door verweerders. Het op deze wijze buiten de
bevoegdheden treden door verweerders had directe gevolgen voor de begeleiding van
[cliënte] en belemmerde verzoekster in haar taak als mentor.

4.120. Het standpunt van verweerders dat het proces een conflict met verzoekster betrof mede
omdat zij [cliënte] niet in haar keuze ten aanzien van een nieuwe mentor betrok en
verweerders haar uit dien hoofde niet op de hoogte hebben gesteld, verwerpt de
commissie. De commissie stelde reeds vast dat verzoekster als mentor van [cliënte] haar
wettelijke taak om [cliënte] zo veel als mogelijk in de vervulling van haar taak te
betrekken onvoldoende is nagekomen. Indien hier destijds naar het oordeel van
verweerders sprake van was, hadden verweerders dit op andere wijze aan de orde
kunnen stellen, zoals reeds onder eerdere geschilonderdelen overwogen door de
commissie. Het adviseren van juridische bijstand aan een cliënt kon echter niet
plaatsvinden zonder dat mentor daarvan tevoren op de hoogte werd gesteld. Het
moment waarop dit proces in gang werd gezet, acht de commissie daarbij niet relevant.

4.121. Op grond van bovenstaande is de commissie van oordeel dat verweerders ten aanzien van
dit geschilonderdeel hebben nagelaten verzoekster voldoende in de beslissingen omtrent
[cliënte] te betrekken. De commissie acht het geschil op dit onderdeel gegrond.

Aanbevelingen
4.122. De commissie overweegt ten slotte ter aanbeveling dat de bevoegdheden van de functies
en de grenzen hiervan bij zorgaanbieder duidelijk vastgelegd dienen te worden.
Verweerders dienen deze functieomschrijvingen na te leven en hierin geen
uitzonderingspositie in te nemen. De commissie wijst hierbij met name op de
verantwoordelijkheid met betrekking tot het voeren van (een-op-een)gesprekken met
cliënten en het rapporteren daarover. Voorts dienen verweerders zich te onthouden van
het beïnvloeden van hun medewerkers waar het zorginhoudelijke zaken betreft en met
hun zienswijzen betreffende aangelegenheden die buiten hun bevoegdheden liggen.

4.123. De commissie erkent de meerwaarde van de toegewijde en hartelijke houding van
verweerders ten aanzien van cliënten voor de dienstverlening van zorgaanbieder. De
overtuigingen van verweerders hierin dienen echter de professionaliteit bij zorgaanbieder
te versterken en niet te belemmeren.

4.124. De commissie is zich ervan bewust dat zowel verzoekster als verweerders hebben
gehandeld uit hun wens en streven om het beste voor [cliënte] te doen. De commissie
meent echter dat de conflicten tussen verzoekster en verweerders een grote negatieve
invloed hebben gehad op [cliënte] in plaats van dat de relatie tussen verzoekster en
verweerders in haar belang was. De stellingname van partijen heeft de goede zorg voor
[cliënte] bij zorgaanbieder belemmerd en haar relatie met haar pleeggezin beïnvloed.
Daarnaast heeft het directe gevolgen gehad voor het persoonlijk welzijn van [cliënte] door
de signalen die zij van het conflict heeft vernomen. De commissie betreurt het dat de
persoonlijke verhoudingen en overtuigingen van partijen ertoe hebben geleid dat de
belangen van [cliënte] op de achtergrond zijn geraakt. De commissie hoopt evenwel dat
verzoekster en verweerders zich hiervan door de behandeling van het geschil bewust zijn
geraakt en een zodanige verandering in de communicatie en verhoudingen tussen
partijen plaatsvindt, dat zij in staat zijn het belang van [cliënte] steeds te laten prevaleren.

5. Beslissing
De commissie:
– verklaart verzoekster ontvankelijk in geschilonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 voor zover deze
betrekking hebben op de vraag of verzoekster door verweerders ten onrechte niet als
wettelijk vertegenwoordiger is beschouwd;
– verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in geschilonderdeel 4;
– verklaart geschilonderdelen 2, 3, 5 en 6 gegrond;
– verklaart geschilonderdeel 1 ongegrond.

17 september 2018
mevrouw mr. P.T.E. Lock
voorzitter

Vaardigheden

, , ,

Gepubliceerd op

september 17, 2018