Selecteer een pagina

B I N D E N D A D V I E S
Geschillencommissie KPZ

Geschil 20.01

In het geschil tussen:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde verzoeker];
|
en

[verweerder],
psychiater bij [zorgaanbieder],
gevestigd te [plaats],
verweerder.

1. Bevoegdheid
1.1 Partijen zijn overeengekomen geschillen naar aanleiding van de Wet kwaliteit, klachten
en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) te laten beslechten door de Geschillencommissie KPZ
bij bindend advies.

1.2 De zittingscommissie (hierna: de commissie) die voor het onderhavige geschil is
ingesteld op basis van artikel 3 van het Geschillenreglement Geschillencommissie KPZ
bestaat uit:
– mevrouw mr. P.T.E. Lock, voorzitter;
– mevrouw mr. drs. T. Novakovski, lid;
– mevrouw I.M.R. Alders, lid.

1.3 Mevrouw mr. A. Nielsen is aangesteld als ambtelijk secretaris van de commissie.

2. Het procesverloop
2.1 Bij verzoekschrift van 29 januari 2020 heeft verzoeker het geschil ingediend. Verzoeker
heeft desgevraagd nadere stukken ingebracht, waarna het geschil op 20 februari 2020 in
behandeling is genomen.

2.2 Verweerder heeft hierop bij verweerschrift van 10 maart 2020 gereageerd.

2.3 Partijen hebben nadere stukken ingebracht.

2.4 Voor de behandeling van het geschil heeft de commissie een hoorzitting bepaald. Deze
hoorzitting zou aanvankelijk plaatsvinden op 19 maart 2020. Vanwege de maatregelen
rondom COVID-19 is deze hoorzitting uitgesteld. De hoorzitting heeft vervolgens online
plaatsgevonden op 29 april 2020.

2.5 Bij de hoorzitting waren naast de commissie en de ambtelijk secretaris aanwezig:
– gemachtigde;
– verweerder;
– [eigenaar zorgaanbieder], eigenaar van [zorgaanbieder].

2.6 Op verzoek van de commissie hebben partijen na de hoorzitting nadere stukken
ingebracht. Partijen zijn over en weer in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze
stukken.

2.7 De commissie heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
Ingediend door verzoeker:
– Verzoekschrift d.d. 29 januari 2020;
– E-mailberichten d.d. 5 november 2019, 6 november 2019, 11 december 2019,
12 december 2019, 20 december 2019, 27 december 2019 en 30 december
2019 tussen gemachtigde en de klachtenfunctionaris van Klachtenportaal Zorg
(hierna: de klachtenfunctionaris);
– Brief d.d. 13 november 2019 van de klachtenfunctionaris aan [zorgaanbieder]
(hierna: zorgaanbieder);
– Brieven d.d. 10 december 2019 en 23 december 2019 van zorgaanbieder aan
de klachtenfunctionaris;
– Beschikking onderbewindstelling d.d. 15 februari 2010;
– Beschikking mentorschap d.d. 22 februari 2010;
– Overzicht schadevergoeding met afschrijvingen bankrekening;
– WhatsApp-gesprekken tussen verzoeker en gemachtigde (ongedateerd);
– WhatsApp-gesprekken tussen gemachtigde en [medewerker reclassering]
Nederland (hierna: de reclassering) d.d. 2 oktober 2019;
– Verslag van de reclassering d.d. 2 oktober 2019 m.b.t. psychosociaal
functioneren van verzoeker;
– Behandelplan Trauma Centrum Nederland 16-19 december 2019;
– Brief d.d. 21 april 2020 Trauma Centrum Nederland aan huisarts;
– E-mailbericht d.d. 1 mei 2020 van gemachtigde aan de commissie;
– Overzicht vergoeding behandelingen 2020 van zorgverzekeraar verzoeker;
– Overzicht eigen risico van zorgverzekeraar verzoeker.
Ingediend door verweerder:
– Verweerschrift d.d. 10 maart 2020;
– Verwijzing huisarts d.d. 15 november 2018;
– Intakeverslag verzoeker bij zorgaanbieder (hierna: het Intakeverslag);
– Behandelovereenkomst d.d. 21 februari 2019 (hierna: de
Behandelovereenkomst);
– Dossiernotities behandeling verzoeker bij zorgaanbieder (hierna: het
zorgdossier);
– Evaluatie behandeling d.d. 13 november 2019;
– E-mailbericht d.d. 2 oktober 2019 van [medewerker reclassering] aan
[maatschappelijk werker zorgaanbieder];
– E-mailbericht d.d. 19 mei 2020 van [eigenaar zorgaanbieder] en [zorgmanager
zorgaanbieder] m.b.t. e-mailbericht van de reclassering.

3. Feiten en achtergronden
3.1 Verweerder is psychiater bij zorgaanbieder, een organisatie voor hulpverlening in de
GGZ en maatschappelijke dienstverlening.

3.2 Gemachtigde is moeder en wettelijk vertegenwoordiger (mentor en bewindvoerder) van
verzoeker. Verzoeker heeft zich in november 2018 met een verwijzing van de huisarts
tot zorgaanbieder gewend. In de verwijzing vermeldt de huisarts – voor zover relevant:
“Patiënt geeft aan de afgelopen 10 jaar last te hebben gehad van depressieve klachten:
somber, gedachten aan de dood/zelfdoding (zeer laag risico), nergens zin in, weinig tot
geen gevoel van eigenwaarde, slecht slapen, verminderde eetlust, verminderde zelfzorg.
Heeft in verleden trauma’s gehad: geen contact biologische vader en misbruikt op 4e
en 5e levensjaar.(…)
Graag diagnostiek en behandeling depressie. Denkt zelf trauma’s te hebben verwerkt,
wel graag meenemen in behandeling. (…)”

Intake bij zorgaanbieder
3.3 Verzoeker heeft drie intakegesprekken gehad: een telefonische intake op 28 december
2018 en een intake op 23 januari 2019 met [psycholoog zorgaanbieder] (psycholoog bij
zorgaanbieder), en een intake met verweerder op 1 februari 2019. Hierna heeft
verzoeker op 21 februari 2019 de Behandelovereenkomst getekend.

3.4 In het Intakeverslag staat bij de vraag “Wilt u iemand vanuit uw naaste omgeving
betrekken bij uw behandeling?” niets ingevuld.

3.5 In de Behandelovereenkomst is bepaald – voor zover relevant:
“(…) Primaire diagnose: 301.9 ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
Huidige DSM V-Classificatie: 301.9 ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, 311
ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis.
(…)
Beschrijvende diagnose: U bent bij ons aangemeld door de huisarts in verband met een
vermoeden van een depressie. (…) stemmingsklachten (…) welke worden gekenmerkt
door een laag zelfbeeld, sombere stemming en gevoel hebben niets te hebben om voor te
leven. Omstandigheden zoals misbruik op je 6e, gepest zijn rond je 14e  en een eerdere
gewelddadige relatie, lijken een rol te spelen bij het bestaan van uw klachten. Verder lijkt
er sprake van verband tussen uw klachten en karakterologische eigenschappen (…).
Hulpvraag: je wilt altijd een hoop, maar uiteindelijk vind je het moeilijk ook
daadwerkelijk je ergens toe aan te zetten (…). Je zou graag wat meer een leider willen
zijn en je zou willen dat het je lukt wat meer voor elkaar te krijgen.
(…)

Behandelmethode(s): Acceptatie en commitment therapie (ACT).
(…)”
3.6 In de Behandelovereenkomst is verweerder als regiebehandelaar vermeld en [GGZagoog zorgaanbieder] (GGZ-agoog bij zorgaanbieder) als behandelaar.
Behandeling bij zorgaanbieder

3.7 Van 6 maart 2019 tot 30 april 2019 vinden er tweewekelijks gesprekken plaats tussen
[GGZ-agoog zorgaanbieder] en verzoeker, met uitzondering van 3 april 2019 wegens
ziekte. De gesprekken gaan onder meer over het middelengebruik van verzoeker en zijn
emotionele onrust. Op 14 mei 2019 verschijnt verzoeker niet op de afspraak. [GGZagoog zorgaanbieder]
probeert verzoeker tevergeefs telefonisch te bereiken.

3.8 Op 9 juli 2019 is het eerstvolgende gesprek. Verzoeker vertelt dat zijn emotie de week
ervoor “(…) tot uitbarsting is gekomen. Doordat hij veel alcohol op had, is hij door het
lint gegaan waardoor hij zijn rijbewijs, baan en huis kwijt is. Onder invloed is hij met zijn
auto tegen een lantaarnpaal aangereden. Hij heeft zijn vriendin geslagen, bloedtest
geweigerd en politie aangevallen. Hij zegt van dit alles niets meer te weten. Binnenkort
moet hij voorkomen. (…)”

3.9 [Maatschappelijk werker zorgaanbieder] (maatschappelijk werker bij zorgaanbieder)
ondersteunt verzoeker vervolgens in verschillende gesprekken, onder meer in het
gesprek met zijn werk en het aanvragen van een uitkering. Verzoeker heeft vanaf 13
augustus 2019 ook weer gesprekken met [GGZ-agoog zorgaanbieder].

3.10 Vanaf augustus 2019 gaat het slechter met verzoeker. In het dossier staan verschillende
signalen van zorg van de medewerkers van zorgaanbieder en afspraken vinden
frequenter plaats:
7-8-2019 ([maatschappelijk werker zorgaanbieder]) “[Verzoeker] is nerveus ziet er slecht
uit en zucht veel. (…) hij klinkt verward en radeloos (…).Omdat ik me ongerust maak (…).
Hij wil medicatie van psychiater, vroeger ook gehad (…).”
13-8-2019 (GGZ-agoog zorgaanbieder) “Psychisch: cliënt wil graag een gesprek met
psychiater over medicatie. (…) maar door onrust in gedachten, piekeren en soms
sombere buien, hoopt hij door medicatie meer controle te krijgen en stabiliteit. Ik denk
zelf dat doorverwijzing naar verslavingszorg een optie zou kunnen zijn gezien zijn
problematiek (…).”
22-8-2019 ([maatschappelijk werker zorgaanbieder]) “(…) Hij worstelt erg met zichzelf en
zorgt niet goed voor zichzelf!! (…)”

3.11 In het gesprek met [maatschappelijk werker zorgaanbieder] op 7 augustus 2019 geeft
verzoeker aan medicatie te willen. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker op 16
augustus 2019 een gesprek met verweerder. Verzoeker wil graag dezelfde medicijnen
die hij eerder had. Op 30 augustus 2019 heeft verweerder contact met de apotheek voor
het starten met een lage dosis medicatie. Op 20 september 2019 probeert verweerder
tevergeefs verzoeker telefonisch te bereiken om de medicatie te evalueren. Verweerder
laat een voicemailbericht achter. Later – in het gesprek met [GGZ-agoog zorgaanbieder]
van 22 oktober 2019 – geeft verzoeker aan de medicijnen niet te hebben opgehaald bij
de apotheek.

3.12 In september 2019 verschijnt verzoeker niet op de afspraken. Hij zegt af via e-mail of
WhatsApp wegens vakantie en ziekte. Er wordt meerdere keren telefonisch of via
WhatsApp contact gezocht wanneer verzoeker zonder bericht niet verschijnt.

Verzoek verwijzing naar traumacentrum
3.13 Op 1 oktober 2019 heeft [GGZ-agoog zorgaanbieder] telefonisch contact met verzoeker:
(…) In gesprek met reclassering is advies gegeven om te kijken naar traumacentrum
Psytrec. Cliënt gaat op site kijken voor verder informatie. Ik heb cliënt laten weten dat ik
denk dat hij meer gespecialiseerde behandeling nodig heeft en dat behandeling bij
Spoor1 voor hem te weinig steun biedt. In ons volgende afspraak gaan we daar verder
mee aan de gang.

3.14 Op 2 oktober 2019 stuurt [medewerker reclassering] van de reclassering een emailbericht naar [maatschappelijk werker zorgaanbieder] (in kopie naar [GGZ-agoog
zorgaanbieder]):
(…) Naar aanleiding van ons telefoongesprek (…) ik maak mij zorgen om zijn emotioneel
welzijn. Het verlies van zijn baan en vriendin doen hem afvragen waarvoor hij nog leeft.
Hij verzekerde mij dat hij te laf is om een eind aan zijn leven te maken, maar de gedachte
om zelfmoord te plegen komt vaak bij hem op. Bij tijd en wijle raakte hij tijdens het
gesprek zeer geëmotioneerd.
Ik vind de gemoedstoestand waarin hij nu verkeert zorgelijk en besprak met hem de
mogelijkheid van een kortdurende opname.
Een collega (…) had voor een andere cliënt goede ervaringen met Psytrec
(https://psytrec.nl/). Een 4 of 8 daags intensief behandelprogramma behoort tot de
mogelijkheden. Toen wij dit idee opperde, sloeg hij meteen daarop aan. Dit leek hem wel
wat. Nu vergeet hij nog wel eens afspraken of er zit veel tijd tussen de afspraken. Een
kortdurend intensief traject heeft mogelijk meer effect.
Mijn vraag is of jullie de mogelijkheden van een kortdurende opname bij Psytrec met
hem willen bespreken en hem indien mogelijk willen verwijzen (is eveneens ggz). Ik heb
hem zelf ook de link gestuurd. (…)”

3.15 Zorgaanbieder reageert niet op dit e-mailbericht naar de reclassering. Volgens
zorgaanbieder betrof het een bevestiging van het telefoongesprek van [maatschappelijk
werker zorgaanbieder] met [medewerker reclassering]. Zij zou dit met de andere
medewerkers bespreken.

3.16 Op 16 oktober 2019 rapporteert [maatschappelijk werker zorgaanbieder] in het
zorgdossier:
“[Verzoeker] ziet er niet goed uit, Bleek en verdrietig. (…). Ik bel [[GGZ-agoog
zorgaanbieder]], zij zal [verweerder] bellen voor een doorverwijzing (moet via de HA).”

3.17 Op 16 oktober 2019 is er een multidisciplinair overleg (MDO) tussen [GGZ-agoog
zorgaanbieder] en [maatschappelijk werker zorgaanbieder]:
“MDO overleg met [[maatschappelijk werker zorgaanbieder]] over verwijzing cliënt naar
Psytrec, traumacentrum. In mail van reclassering werd zorg cliënt uitgesproken. Het gaat
niet goed met hem. Advies Psytrec, traumacentrum. Cliënt heeft verwijsbrief nodig en
consult psychiater ter beoordeling klachten, diagnose. Met cliënt is afgesproken om
dinsdag evaluatie te maken. Consult psychiater wordt aangevraagd.”

3.18 Op 17 oktober 2019 overleggen [GGZ-agoog zorgaanbieder] en [zorgmanager
zorgaanbieder] (zorgmanager bij zorgaanbieder) dat verzoeker in een MDO zal worden
besproken voor een verwijzing naar een traumacentrum.

3.19 Op 22 oktober 2019 heeft verzoeker een afspraak bij [GGZ-agoog zorgaanbieder]. Zij
noteert in het zorgdossier onder meer:
“Heeft iedere dag zelfmoordgedachten, maar zegt dit niet te doen. Als ik daar op door
vraag, wil hij dit zijn moeder besparen. Hij hoopt dat zijn lichaam op een dag stopt. Zijn
moeder maakt zich zorgen om hem. Ik laat cliënt weten dat zij altijd mee kan komen
voor gesprek. Omdat moeder werkt op vrachtwagen lijkt dit niet te kunnen. (…)
Hij heeft gesprekken gehad met de reclassering die hem behandeling voor trauma
hebben geadviseerd. Psytrec of traumacentrum. Laatste is kort durende behandeling
waar ik mijn twijfels over heb, ik denk dat cliënt een intensieve behandeling nodig heeft.
(…)”

3.20 Op 5 november 2019 verschijnt verzoeker niet op de afspraak bij [GGZ-agoog
zorgaanbieder]. Zij belt verzoeker en laat een bericht achter. [GGZ-agoog zorgaanbieder]
bespreekt met [zorgmanager zorgaanbieder]: “(…) evaluatie is nodig voor indicatie PTST,
vooralsnog geen indicatie. Dit met cliënt doorspreken. Consult psychiater voor indicatie,
diagnose.”

3.21 Dezelfde dag spreekt [GGZ-agoog zorgaanbieder] alsnog met verzoeker:
“Cliënt eist een doorverwijzing traumabehandeling. (…) Hij laat weten dat het niet goed
gaat met hem. (…) Hij wil graag een doorverwijzing. Ik laat cliënt weten dat ik deze niet
kan geven, maar daarvoor gesprek met ons en psychiater nodig heeft. Cliënt vindt het
allemaal te lang duren en laat weten contact op te nemen met huisarts hiervoor. Hij wil
niets meer met [zorgaanbieder] te maken hebben. (…)”

3.22 Een telefonisch contact met gemachtigde staat niet vermeld in het zorgdossier. Wel
rapporteert [GGZ-agoog zorgaanbieder] op 5 november 2019:
“Overleg [zorgmanager zorgaanbieder] n.a.v. Gesprek moeder en cliënt en overleggen
met huisarts over beleid. Moeder eist een diagnose PTST voor haar zoon.”

3.23 Op 6 november 2019 heeft [zorgmanager zorgaanbieder]overleg met de huisarts van
verzoeker:
“(…) De huisarts maakt zich zorgen om suïcidaal gedrag van cliënt i.v.m. controle verlies.
Haar voorstel op korte termijn EMDR bij [zorgaanbieder] indien mogelijk. Voor diagnose
PTST moet psychiater cliënt zien. Afspraak op korte termijn is vrijdag om 16:20 in
[plaats]. (…)” Verzoeker wordt daarvan op de hoogte gesteld en geeft aan dat gesprek
graag te willen.

3.24 Op 8 november 2019 vindt ‘s morgens een MDO plaats en ‘s middags het consult van
verzoeker met verweerder. Bij het MDO zijn naast verweerder, [GGZ-agoog
zorgaanbieder], [maatschappelijk werker zorgaanbieder] en [zorgmanager
zorgaanbieder]ook vijf andere medewerkers van zorgaanbieder aanwezig. Na het MDO
wordt gerapporteerd:
“(…) Cliënt heeft suïcidale gedachten en controle verlies. Heeft afgelopen woensdag
consult bij de huisarts gehad. Deze stelt voor EMDR en medicatie. Vooralsnog geen
diagnose PTST. Cliënt is eerder gezien door psychiater, heeft het niet over zijn PTST
gehad. Triggering mogelijk voorkomen rechtszaak. De reclassering maakt zich ook
zorgen om hem. Cliënt zou graag verwijzing naar [Psytrec] of traumabehandeling willen.
Terugkoppeling MDO, cliënt gebruikt dagelijks cannabis. Heeft EMDR behandeling zin als
hij avond ervoor gebruikt.”

3.25 Ten aanzien van het consult tussen verweerder en verzoeker rapporteert verweerder:
“Patiënt moet voorkomen (…). Patiënt geeft aan met dingen uit jeugd te zitten, die
traumatisch voor hem was en waardoor hij nu agressief is geworden (…) heeft geen
nachtmerries, hij heeft ook geen herbelevingen. (…)
Hij heeft nu m.n. last van hartkloppingen, zenuwtrekkingen, geen zin in het leven, hij zegt
wel eens zelfmoordgedachten te hebben, maar het niet te zullen doen vanwege familie
(…). Hij wil opname i.v.m. het trauma, maar kan geen andere indicatie geven dan voor
het trauma.
Hij wil graag spreken over het trauma en ondersteunende gesprekken. Hij zegt trauma te
hebben onderdrukt en dat het nu naar boven komt.
po/ niet somber, geen hallucinaties en of wanen, risico op suïcide laag geschat.
c/ geen duidelijk psychiatrisch beeld, ook geen PTSS. beeld lijkt op een
aanpassingsstoornis bij een strafprocedure bij rechtbank, waarbij voorstelbaar is dat hij
veel spanningen krijgt
b/ uitleg gegeven dat er geen indicatie is voor behandeling in een kliniek, wel gesprekken
aangeboden voor ondersteuning en bespreken spanningen e.d.
(…)”

Einde behandeling bij zorgaanbieder
3.26 Op 13 november 2019 rapporteert [GGZ-agoog zorgaanbieder]: “Cliënt stopt met
behandeling bij [zorgaanbieder]. Verwijzing huisarts POH.”

3.27 Het evaluatieformulier d.d. 13 november 2019 bestaat deels uit een evaluatie op 22
oktober 2019 van [GGZ-agoog zorgaanbieder] met verzoeker en deels uit de conclusies
van verweerder na het consult op 8 november 2019. Het formulier is niet door
verzoeker ondertekend.
“(…) De gesprekken gaven mij in het begin ruimte en inzicht. Nu merk ik dat door
omstandigheden waarin ik nu zit (…) negatief ben.
(…)
Cliënt ziet van gesprekken verder af bij [zorgaanbieder]. Cliënt wordt terugverwezen
naar huisarts. (…)”

Klachtenprocedure
3.28 Op 5 november 2019 dient gemachtigde namens verzoeker een klacht in bij de
klachtenfunctionaris van zorgaanbieder. De klachtenfunctionaris stuurt de klacht op 13
november 2019 door naar zorgaanbieder. Bij brief d.d. 10 december 2019 reageert
zorgaanbieder op de klacht. De brief is niet met een naam ondertekend. Zorgaanbieder
stelt onder meer:
“(…) Voor alles zou ik willen opmerken dat het indienen van een klacht naar mijn beste
weten alleen door een cliënt zelf kan worden gedaan. Ik zal derhalve deze klacht als
zodanig willen behandelen. (…)”

3.29 Na een e-mailwisseling reageert zorgaanbieder bij brief d.d. 23 december 2019 waarin
onder meer wordt gesteld:
“(…) Helaas waren wij bij de aanmelding niet op de hoogte van het feit dat er sprake was
van mentorschap. (…).”

Behandeling bij Trauma Centrum Nederland
3.30 Trauma Centrum Nederland rapporteert ten aanzien van de behandeling die van 16
december 2019 tot 19 december 2019 zal plaatsvinden:
Diagnose: 309.81 Posttraumatische stressstoornis (incl. de posttraumatischestressstoornis bij kinderen van 6 jaar en jonger): met uitgestelde expressie (primair) (…).
Gezien de comorbide problematiek, waaronder de verslavingsgevoeligheid van cliënt en
tevens het risico op suïcidaliteit, het onttrekken aan hulpverlening en impulsief c.q.
agressief gedrag, lijkt klinische behandeling noodzakelijk en geïndiceerd. (…)”

3.31 Op 21 april 2020 bericht Trauma Centrum Nederland aan de huisarts van verzoeker:
“(…) In de periode van 6 tot en met 17 april 2020 is [verzoeker] (…) in behandeling
geweest bij Trauma Centrum Nederland. Hieronder vindt u een samenvatting van de
behandeling.
Reden van aanmelding: Cliënt wordt doorverwezen voor 8-daagse dagbehandeling. Bij
eerdere opname was hij nog niet gestopt met blowen en is afgesproken dat hij opnieuw
aangemeld wordt wanneer hij abstinent zou zijn.
Diagnose: 309.81 Posttraumatische stressstoornis (incl. de posttraumatischestressstoornis bij kinderen van 6 jaar en jonger) (primair) (…)”

4. Het geschil
4.1 Verzoeker heeft het geschil als volgt omschreven:
“(…) Zeer slechte hulpverlening, niet bereikbaar, weigeren doorverwijzen, tevens de
afhandeling van de klacht, advies afwijzen, patiënt niet serieus nemen. (…) Afspraken
niet nakomen, niet bereikbaar, weigeren doorverwijzen, suïcidale jongen aan lot
overlaten, liegen, (verkeerde) diagnose stellen na gesprekje. (…) Zie mailverkeer (…).”

4.2 De commissie onderscheidt de volgende geschilonderdelen:
– Geschilonderdeel 1: Zeer slechte hulpverlening met betrekking tot het deel van de
behandeling dat ziet op de diagnose PTSS en het doorverwijzen voor
traumabehandeling.
De commissie verstaat de volgende klachten daaronder:
‘Weigeren doorverwijzen’, ‘Advies afwijzen’, ‘(Verkeerde) diagnose stellen na gesprekje’
en ‘Afspraken niet nakomen’.
– Geschilonderdeel 2: Zeer slechte hulpverlening met betrekking tot de gehele
behandeling.
Daaronder vallen de klachten:
‘Patiënt niet serieus nemen’ en ‘Suïcidale jongen aan lot overlaten’.
– Geschilonderdeel 3: Afhandeling van de klacht.
Daaronder vallen de klachten:
‘Niet bereikbaar’ en ‘Liegen’.

4.3 Verzoeker vordert een schadevergoeding en stelt de volgende schade te hebben
geleden:
“- Baan kwijt;
– uitbarsting jegens een agent;
– emotionele schade wegens geen hulp krijgen;
– op en neer rijden naar [plaats] voor niets;
– pillen via huisarts niet vergoed (tijd + geld);
– intensieve traumatherapie, zelf moeten regelen;
– kosten vervoer – huurauto – benzine – overnachten 3 nachten in een BB en avondeten 4
dagen aldaar;
– werkuren indienen klacht – correspondentie.”

5. Beoordeling van het geschil
Geschilonderdeel 1: Zeer slechte hulpverlening met betrekking tot het deel van de
behandeling dat ziet op de diagnose PTSS en het doorverwijzen voor
traumabehandeling.
‘Weigeren doorverwijzen’, ‘Advies afwijzen’, ‘(Verkeerde) diagnose stellen na
gesprekje’ en ‘Afspraken niet nakomen’.

Standpunt van verzoeker
5.1 Voor de standpunten van verzoeker verwijst de commissie naar de overgelegde stukken
en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Deze standpunten luiden – voor zover
relevant – samengevat weergegeven als volgt.

5.2 De behandeling bij zorgaanbieder was voor verzoeker niet toereikend. Verzoeker heeft
op advies van de reclassering in oktober 2019 bij zorgaanbieder verzocht om
doorverwijzing naar een kliniek voor traumabehandeling en een opname. Met een kort
gesprek heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan en heeft hij een diagnose
gesteld die onjuist was en geen mogelijkheid gaf tot doorverwijzing. Verweerder heeft
de trauma’s en depressieve en suïcidale klachten van verzoeker daarbij niet serieus
genomen.

5.3 Gemachtigde, de huisarts en de reclassering hebben de ernst van de zaak duidelijk
gemaakt aan zorgaanbieder, waarbij de huisarts met herhaling heeft verzocht om een
opname van verzoeker. Het standpunt van verweerder dat hij hier anders tegenaan
keek, is onbegrijpelijk.

5.4 Het gesprek van verweerder met verzoeker en de weigering hem door te verwijzen
hebben de hoop ontnomen bij verzoeker. Uiteindelijk is verzoeker via de huisarts bij een
traumacentrum behandeld, waar in december 2019 de diagnose PTSS is gesteld.

Standpunt van verweerder
5.5 Voor de standpunten van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde
stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Deze standpunten luiden – voor
zover relevant – samengevat weergegeven als volgt.

5.6 Voorafgaand aan een behandeling bij zorgaanbieder vindt een uitgebreide intake plaats:
een telefonisch gesprek met een psycholoog, een intakegesprek met een psycholoog en
een gesprek met verweerder. Verweerder is regiebehandelaar en veel behandelingen
worden gedaan door andere behandelaren, waarbij overleg met verweerder is in een
MDO. Bij de intakegesprekken van verzoeker in december 2018 – februari 2019 zijn
stemmingswisselingen, negatieve gedachten, een laag zelfbeeld en een gevoel geen zin
in het leven te ervaren vastgesteld. Verzoeker heeft bij de intake gesproken over het
misbruik, waarbij hij aangaf dat hij geen nachtmerries had. Verzoeker betwijfelde bij de
intake of het misbruik invloed had op zijn klachten. Verweerder heeft de klachten
geduid als passend bij een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Als behandeling
is een Acceptatie en Commitmenttherapie (ACT) bepaald.

5.7 Verzoeker heeft bij het psychiatrisch onderzoek van 8 november 2019 verzocht om een
doorverwijzing voor behandeling van trauma’s van misbruik en gesteld dat alleen een
opname voldoende zou zijn. Verweerder heeft op dat moment geen PTSS vastgesteld. Er
was geen sprake van nachtmerries en herbelevingen en hierdoor werd niet voldaan aan
de B-criteria van PTSS in DSM-5. Verzoeker heeft in dit consult met verweerder niet
goed duidelijk gemaakt welke klachten hij had als gevolg van het trauma. Verweerder
zag veel klachten, maar er was niet duidelijk sprake van depressie dan wel andere
psychiatrie in engere zin. Ter zitting geeft verweerder aan dat mogelijk wel sprake
geweest zou kunnen zijn van een andere psychotraumatische stoornis. Spanningen en
onzekerheid met betrekking tot de gerechtelijke procedure naar aanleiding van het
ongeluk leken echter op de voorgrond te staan. De klachten waren naar het oordeel van
verweerder passend bij een emotieregulatiestoornis.

5.8 Verweerder begreep niet goed wat verzoeker bedoelde met een opname. Hij was
daarnaast niet op de hoogte van een brief van de reclassering. Het werd verweerder pas
later bekend dat de reclassering een klinische opname had voorgesteld voor PTSS.
Medewerkers van de reclassering zijn echter geen BIG-behandelaren.

5.9 Verweerder zag dat verzoeker het moeilijk had, maar constateerde geen indicatie voor
een opname en een doorverwijzing voor een traumabehandeling. Hij heeft een
ambulante behandeling bij zorgaanbieder voorgesteld. Hierbij kon aandacht worden
besteed aan de problemen van verzoeker door bijvoorbeeld ondersteunende
gesprekken. In deze gesprekken kon ook stil gestaan worden bij de trauma’s.

5.10 Ter zitting geeft verweerder aan dat hij het beleid na een vervolggesprek met
gemachtigde had kunnen bijstellen, waarbij ook de optie van behandeling in een
traumacentrum besproken had kunnen worden. Zorgaanbieder wilde een behandeling
bij een andere instelling niet in de weg staan. Daarnaast was bij zorgaanbieder ook de
mogelijkheid tot traumabehandelingen, zoals EMDR. Een vervolggesprek had veel
helderheid kunnen geven. Het spijt verweerder dat zorgaanbieder deze gelegenheid niet
heeft gehad.

5.11 Ten aanzien van de zorgen die werden geuit door de andere medewerkers van
zorgaanbieder stelt [eigenaar zorgaanbieder] ter zitting dat een MDO was gepland,
waarna het consult van verweerder met verzoeker zou plaatsvinden. In een dergelijk
consult kijkt verweerder met eigen kennis naar een cliënt. Mogelijk had verweerder in
het vervolgtraject weer contact met verzoeker gehad.

Beoordeling van het geschilonderdeel
5.12 De commissie leidt uit het zorgdossier van verzoeker af dat er vanaf augustus 2019
zorgen waren over verzoeker. Vanaf oktober 2019 werden ernstige zorgen uitgesproken
door [GGZ-agoog zorgaanbieder], [maatschappelijk werker zorgaanbieder], de
reclassering, de huisarts en gemachtigde. Een ambulante, meer vrijblijvende
behandeling werd mogelijk niet meer de juiste behandeling geacht. Redenen die
daarvoor werden genoemd waren onder meer de ernst van de situatie en het frequent
afzeggen van afspraken door verzoeker. Er werd een meer intensieve behandeling
geadviseerd en/of verzocht om een traumabehandeling.

5.13 Tot aan het moment van het MDO en het consult van verweerder met verzoeker op 8
november 2019 hebben alle betrokkenen gewezen op de benodigde doorverwijzing van
verweerder naar een traumacentrum. Verzoeker wilde daarbij tevens de diagnose PTSS
en een doorverwijzing voor een opname krijgen van verweerder. De commissie stelt vast
dat verweerder in het MDO en op basis van zijn consult met verzoeker niet tot een
diagnose PTSS komt en geen doorverwijzing geeft voor een traumabehandeling en een
opname.

5.14 Ten aanzien van de gestelde diagnose is de commissie van oordeel dat zij niet kan
vaststellen of verweerder onjuist heeft gehandeld door te bepalen dat geen sprake was
van PTSS maar van een emotieregulatiestoornis. Verschillende deskundigen kunnen
verschillende meningen over een diagnose hebben. Ook kan een diagnose door
tijdsverloop, waarin de klachten zich (in korte tijd) verder kunnen ontwikkelen,
veranderen. Dat in december 2019 door het traumacentrum PTSS is vastgesteld, acht de
commissie daarom geen onderbouwing voor een onjuiste diagnose op 8 november 2019
door verweerder.

5.15 De commissie concludeert echter dat verweerder ten tijde van het MDO en het consult
op 8 november 2019 onvoldoende aandacht heeft gehad voor de ernst van de situatie
en de lijdensdruk van verzoeker. De (nood)signalen die door de andere medewerkers
van zorgaanbieder, door de reclassering en door het netwerk van verzoeker werden
afgegeven, heeft verweerder niet genoegzaam onderkend en lijkt hij niet of nauwelijks
te hebben meegenomen in zijn overwegingen.

5.16 De commissie maakt uit de rapportage van het consult op dat verweerder de trauma’s
van verzoeker benoemde, maar deze vervolgens niet duidelijk betrok in de voorgestelde
behandeling. Volgens verweerder was geen sprake van PTSS, omdat verzoeker geen
herbelevingen en nachtmerries had. Hiermee werd niet voldaan aan de B-criteria voor
PTSS volgens de DSM-5, aldus verweerder. De commissie is van oordeel dat het gegeven
dat volgens verweerder niet voldaan werd aan de criteria voor PTSS, niet wegneemt dat
verweerder de behandeling van de trauma’s diende te bepalen. Dit geldt temeer nu
anderen de invloed hiervan op het welzijn van verzoeker en de noodzaak van een
behandeling benadrukten.

5.17 Het verweer dat verzoeker bij de intake zelf betwijfelde of de trauma’s van invloed
waren, doet daar niet aan af. De commissie wijst er daarbij enerzijds op dat de intake
negen maanden eerder plaatsvond en de situatie van verzoeker inmiddels aanzienlijk
verslechterd was. Anderzijds constateert de commissie dat de invloed van de trauma’s
op de klachten aan het begin van de behandeling reeds naar voren kwam in de
verwijzing van de huisarts en in de beschrijvende diagnose in de
Behandelovereenkomst.

5.18 Verweerder stelde in het consult van 8 november 2019 (middag) een behandeling bij
zorgaanbieder voor met ondersteunende gesprekken. In zijn verweer benoemt
verweerder dat hierin ook zou kunnen worden stilgestaan bij trauma’s. Een ambulante
traumabehandeling, die ook mogelijk was bij zorgaanbieder zelf en waar de huisarts op
6 november 2019 om verzocht, werd niet gesuggereerd. De commissie acht de door

verweerder voorgestelde behandeling te vrijblijvend en is van oordeel dat deze
onvoldoende aansloot bij hetgeen verzoeker op dat moment dringend nodig had.

5.19 Het komt de commissie voor dat de vraag met betrekking tot de doorverwijzing voor
verweerder ook niet voldoende helder was. Het verweer dat hij niet op de hoogte was
van een brief van de reclassering verwerpt de commissie. Deze brief heeft
zorgaanbieder al op 2 oktober 2019 ontvangen. Dat verweerder de brief niet heeft
gelezen, acht de commissie onzorgvuldig. Dit geldt temeer nu in het MDO van 8
november 2019 (ochtend) de zorgen van de reclassering werden genoemd. Verweerder
had in het geval van onduidelijkheid de andere medewerkers om verheldering kunnen
en moeten vragen.

5.20 Verzoeker en gemachtigde hechtten veel belang aan het consult met verweerder op 8
november 2019. Daarbij was inmiddels sprake van ontevredenheid bij verzoeker en
gemachtigde. Verweerder leek en lijkt dit niet te beseffen. Verweerder geeft eerst
tijdens de geschillenprocedure aan dat hij bereid was het beleid na het betreffende
consult eventueel in overleg met gemachtigde aan te passen, waarbij een behandeling
door een traumacentrum wel als mogelijkheid kon worden besproken. Niet blijkt dat
verweerder aan verzoeker ook tijdens het consult op 8 november 2019 duidelijk heeft
gemaakt dat er ruimte was om de behandeling aan te passen. De nood en
ontevredenheid bij gemachtigde en verzoeker waren op dat moment bovendien al
zodanig dat nader overleg voor hen geen mogelijkheid meer was. Verweerder heeft dit
te laat ingezien.

5.21 Samenvattend is de commissie van oordeel dat verweerder ten tijde van het consult op
8 november 2019 de ernst van de situatie van verzoeker, diens lijdensdruk en
ontevredenheid, de noodzaak van traumabehandeling en de aanwijzingen van anderen
onvoldoende en niet tijdig heeft onderkend. De commissie acht het geschilonderdeel
wat dit betreft gegrond. Wat betreft het stellen van een onjuiste diagnose acht de
commissie dit geschilonderdeel ongegrond.

Geschilonderdeel 2: Zeer slechte hulpverlening met betrekking tot de gehele
behandeling.
‘Patiënt niet serieus nemen’ en ‘Suïcidale jongen aan lot overlaten’

Standpunt van verzoeker
5.22 De standpunten van verzoeker luiden – voor zover relevant – samengevat als volgt.

5.23 Verzoeker is niet serieus genomen door verweerder en zorgaanbieder. Verzoeker was
depressief en suïcidaal. Er was echter nauwelijks sprake van een behandeling, maar van
gesprekken met een maatschappelijk werker. Zorgaanbieder en verweerder hebben niet
gereageerd op signalen met betrekking tot suïcidaliteit. Wanneer verzoeker niet op een
afspraak kwam, werd geen contact met hem opgenomen om na te gaan waarom hij er
niet was.

Standpunt van verweerder
5.24 De standpunten van verweerder luiden – voor zover relevant – samengevat als volgt.

5.25 Zorgaanbieder heeft zorgvuldig gehandeld. Zorgaanbieder is na een intake met
verzoeker met de behandeling gestart die was vastgelegd in een
Behandelovereenkomst. Verzoeker ondervond gedurende de behandeling bij
zorgaanbieder oplopende klachten door buiten de behandeling gelegen spanningen,
onder meer met justitie. Nadat zorgaanbieder constateerde dat de behandeling niet
meer aansloeg, is een andere behandeling onderzocht.

5.26 Voor een andere behandeling was een onderzoek door een psychiater noodzakelijk.
Verzoeker is uitgenodigd om dit op 22 oktober 2019 nader te bespreken doch heeft deze
afspraak afgezegd. Vervolgens heeft een consult met verweerder plaatsgevonden op 8
november 2019.

5.27 Het risico op suïcide achtte verweerder ten tijde van dit consult laag. Verweerder heeft
met verzoeker gesproken over suïcide. Verzoeker had wel suïcidale gedachten, maar zou
geen suïcide plegen. Eerdere pogingen vonden plaats bij liefdesverdriet of
relatiebreuken.

5.28 Met de kennis achteraf zou mogelijk anders gehandeld zijn, maar op dat moment had
zorgaanbieder die niet. Dat het slechter ging met verzoeker, werd veroorzaakt door life
events en niet door het handelen van zorgaanbieder of verweerder. Een cliënt dient ook
zelf verantwoordelijkheid te nemen. Verweerder en zorgaanbieder hadden graag nog
verdere stappen met verzoeker gezet en het spijt hun dat er geen ruimte meer was voor
overleg met verzoeker en gemachtigde. Verweerder benoemt ter zitting dat hij het heel
vervelend vindt dat het niet goed gaat met verzoeker.

Beoordeling van het geschilonderdeel
Niet serieus nemen verzoeker
5.29 Dit geschilonderdeel heeft betrekking op de gehele behandeling van verzoeker bij
zorgaanbieder van december 2018 tot november 2019. De commissie leidt uit het
zorgdossier van verzoeker af dat aan het begin van het traject een uitgebreide intake
heeft plaatsgevonden. Deze bestond uit drie gesprekken: een telefonisch gesprek met
een psycholoog, een intakegesprek met een psycholoog en een gesprek met
verweerder. Op 21 februari 2019 heeft verzoeker de Behandelovereenkomst met het
behandelplan getekend, waarna tweewekelijks gesprekken plaatsvonden met [GGZagoog zorgaanbieder],
GGZ-agoog bij zorgaanbieder. In deze gesprekken werd met
name aandacht besteed aan het middelengebruik van verzoeker en diens emotionele
onrust. Vanaf mei 2019 kwam verzoeker minder frequent naar de afspraken. In juli 2019
vond een incident plaats, waarna verzoeker in aanraking kwam met justitie en zijn baan
verloor. [Maatschappelijk werker zorgaanbieder], maatschappelijk werker bij
zorgaanbieder, ondersteunde verzoeker in de afhandeling van zijn baan en het
aanvragen van een uitkering. Uit het zorgdossier blijkt dat de medewerkers van
zorgaanbieder verzoeker gedurende het gehele behandeltraject navolgden, wanneer hij
niet verscheen op een consult. Tevens komt naar voren dat met name [maatschappelijk
werker zorgaanbieder] zich vanaf augustus 2019 in het zorgdossier zorgelijk uit over
verzoeker.

5.30 De commissie ziet geen aanleiding om te concluderen dat verzoeker in het
behandeltraject tot september 2019 niet serieus is genomen bij zorgaanbieder.
Zorgaanbieder is de behandeling na een uitgebreide en zorgvuldige intake in overleg
met en met instemming van verzoeker gestart. In de Behandelovereenkomst zijn de
depressieve klachten en trauma’s van verzoeker opgenomen. Op de momenten dat
verzoeker niet verscheen bij afspraken, reageerden de medewerkers van zorgaanbieder
actief door middel van telefonisch contact en WhatsApp-berichten. De commissie leidt
uit het zorgdossier af dat het incident in juli 2019 en andere ontwikkelingen in het
privéleven van verzoeker een verslechtering van zijn situatie veroorzaakten in de zomer
van 2019. Dit was echter niet te wijten aan gedragingen van verweerder of andere
medewerkers van zorgaanbieder. Naar het oordeel van de commissie blijkt uit hun
handelen het tegendeel: de medewerkers reageerden op dat moment adequaat en
betrokken op de ontwikkelingen in het leven van verzoeker. De commissie concludeert
dat zorgaanbieder tot september 2019 zorgvuldig heeft gehandeld. De commissie acht
het geschilonderdeel in zoverre ongegrond.

5.31 De commissie is evenwel van oordeel dat zorgaanbieder vanaf oktober 2019
onvoldoende doortastend en daarmee onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Vanaf
augustus 2019 komen zorgen naar voren in het zorgdossier en vanaf begin oktober 2019
worden ernstige zorgen geuit door de medewerkers van zorgaanbieder, de reclassering
en de huisarts. De commissie stelt vast dat het vervolgens meer dan een maand duurt
voordat op 8 november 2019 het gesprek met verweerder plaatsvindt om de
behandeling opnieuw te bepalen dan wel verzoeker door te verwijzen. De commissie is
van oordeel dat deze periode te lang was. Het verweer dat verzoeker niet verscheen op
een afspraak hiervoor op 22 oktober 2019 houdt geen stand. Uit het zorgdossier blijkt
dat verzoeker op 22 oktober 2019 een afspraak met [GGZ-agoog zorgaanbieder] heeft
gehad en, inmiddels uit onvrede over de behandeling, niet verscheen bij een afspraak op
5 november 2019. Verzoeker verscheen wel op het gesprek met verweerder op 8
november 2019. Zoals reeds onder geschilonderdeel 1 is overwogen, heeft verweerder
in dat gesprek de ernst van de situatie van verzoeker, diens lijdensdruk en
ontevredenheid, de noodzaak van traumabehandeling en de aanwijzingen van anderen
onvoldoende en niet tijdig onderkend.

5.32 De commissie is samenvattend van oordeel dat verweerder en de andere medewerkers
verzoeker vanaf oktober 2019 onvoldoende serieus hebben genomen en acht dit
geschilonderdeel in zoverre gegrond.

5.33 Ter aanvulling overweegt de commissie dat zij tijdens de hoorzitting heeft geconstateerd
dat verweerder een vriendelijke en behulpzame toon heeft naar verzoeker en
gemachtigde, maar dat zijn taalgebruik en toelichting technisch en deskundig is. Op
basis daarvan kan de commissie zich voorstellen dat verweerder in zijn communicatie
onvoldoende aansloot bij verzoeker en gemachtigde. Dit heeft mogelijk mede
bijgedragen aan de ontevredenheid en het niet serieus genomen voelen door verzoeker
en gemachtigde.

Aan lot overlaten suïcidaal persoon
5.34 De commissie maakt uit het zorgdossier op dat de suïcidale klachten met een zeer laag
risico worden genoemd door de huisarts in de verwijzing in november 2018. In de intake
wordt dit tevens benoemd en beoordeeld door de psycholoog [psycholoog
zorgaanbieder] en verweerder. Verzoeker noemt gedurende het grootste deel van het
behandeltraject verder geen suïcidale klachten. In oktober 2019 worden suïcidale
gedachten door [GGZ-agoog zorgaanbieder] benoemd en besproken met verzoeker.
Tijdens het consult van verzoeker met verweerder op 8 november 2019 wordt dit
eveneens besproken.

5.35 Het is voor de commissie niet vast te stellen of het risico van suïcide door verzoeker
hoog was gedurende de behandeling bij zorgaanbieder. De commissie constateert
echter dat hiervan door de medewerkers op het moment dat dit aan de orde was een
inschatting werd gemaakt en dat dit met verzoeker werd besproken. Het
geschilonderdeel wat betreft het aan zijn lot overlaten van een suïcidaal persoon acht
de commissie daarom ongegrond.

5.36 Samenvattend is de commissie van oordeel dat geschilonderdeel 2 gegrond is wat
betreft het onvoldoende serieus nemen van verzoeker door verweerder en andere
medewerkers vanaf oktober 2019. Voor het overige acht de commissie dit
geschilonderdeel ongegrond.

Geschilonderdeel 3: Afhandeling van de klacht. ‘Niet bereikbaar’ en ‘Liegen’.
Standpunt van verzoeker
5.37 De standpunten van verzoeker luiden – voor zover relevant – samengevat als volgt.

5.38 Gemachtigde is moeder en mentor van verzoeker. Zij heeft telefonisch contact gezocht
met zorgaanbieder om haar zorgen over de behandeling kenbaar te maken en zij heeft
vervolgens de klacht ingediend namens verzoeker. Gemachtigde is hierbij niet als
wettelijk vertegenwoordiger aangemerkt door zorgaanbieder. Gemachtigde stelt dat
zorgaanbieder heeft geweigerd om haar te woord te staan. Verzoeker heeft er
aanvankelijk voor gekozen het hulpverleningstraject te volgen zonder tussenkomst van
gemachtigde als zijn mentor. Zijn huisarts ondersteunde hem in het traject en
gemachtigde achtte hem voldoende in staat dit zelfstandig te doen.

5.39 Tijdens de klachtenprocedure met de klachtenfunctionaris heeft zorgaanbieder traag
gereageerd en de eerste reactie op de klacht was niet met een naam ondertekend.

5.40 De onderdelen ‘Niet bereikbaar’ en ‘Liegen’ heeft verzoeker niet toegelicht. Ter zitting
geeft gemachtigde aan dat zij niet (meer) weet waarop deze onderdelen betrekking
hebben.

Standpunt van verweerder
5.41 De standpunten van verweerder luiden – voor zover relevant – samengevat als volgt.

5.42 Zorgaanbieder erkent dat zij gemachtigde niet als wettelijk vertegenwoordiger van
verzoeker heeft aangemerkt. Het mentorschap en de bewindvoering zijn niet naar voren
gekomen in de verwijsbrief en in de gesprekken met verzoeker. Verzoeker was echter
een volwassen man die zelf in de intake heeft aangegeven niemand bij het
hulpverleningstraject te willen betrekken. Zorgaanbieder zal haar intakeprocedure
aanpassen wat betreft het expliciet vragen naar wettelijke vertegenwoordiging van een
cliënt.

5.43 Zorgaanbieder erkent tevens dat zij sneller had moeten reageren en de naam van
[eigenaar zorgaanbieder] onder de schriftelijke reactie op de klacht had moeten zetten.

Beoordeling van het geschilonderdeel
5.44 Dit geschilonderdeel heeft betrekking op de afhandeling van de klacht. Nu verzoeker
niet meer kan aangeven waarop de onderdelen ‘Niet bereikbaar’ en ‘Liegen’ betrekking
hebben, laat de commissie deze onderdelen buiten beschouwing.

5.45 De commissie overweegt aangaande het overige als volgt. Artikel 17 lid 1 Wkkgz vereist
dat een klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen zes weken na indiening van de
klacht een schriftelijke mededeling van de zorgaanbieder ontvangt. De klacht is op 13
november 2019 door de klachtenfunctionaris ingediend, met het verzoek aan
zorgaanbieder voor 27 november 2019 schriftelijk te reageren. Zorgaanbieder heeft
gereageerd bij brieven van 10 december 2019 en 23 december 2019. De commissie
concludeert dat zorgaanbieder hiermee niet spoedig maar binnen de wettelijke termijn,
die op 25 december 2019 afliep, heeft gereageerd.

5.46 De commissie overweegt in dit verband dat verzoeker en gemachtigde zich, door de
trage afhandeling van de klacht en het niet met naam ondertekenen van de eerste
schriftelijke reactie, niet serieus genomen hebben gevoeld door zorgaanbieder in de
afhandeling van de klacht. De commissie stelt vast dat zorgaanbieder te kennen heeft
gegeven dat zij zich hiervan bewust is en dat zij haar dienstverlening op dit onderdeel zal
aanpassen.

5.47 De commissie stelt verder vast dat gemachtigde sinds 2010 mentor van verzoeker is.
Aan het einde van de behandeling van verzoeker bij zorgaanbieder in het najaar van
2019 en in de eerste schriftelijke reactie van zorgaanbieder tijdens de
klachtenprocedure heeft zorgaanbieder gemachtigde niet als wettelijk
vertegenwoordiger van verzoeker aangemerkt. De commissie overweegt dat
zorgaanbieder ingevolge artikel 1:453 en 7:465 Burgerlijk Wetboek de wettelijke
verplichting had om gemachtigde als mentor te betrekken in de beslissingen ten aanzien
van de behandeling en begeleiding van verzoeker. Dat verzoeker ingevolge artikel 1:453
lid 2 Burgerlijk Wetboek met toestemming van zijn mentor in eerste instantie het
hulpverleningstraject bij zorgaanbieder zonder haar tussenkomst wilde volgen, ontslaat
zorgaanbieder niet van de verplichting de mentor bij de zorg te betrekken op het
moment dat dit nodig wordt geacht door de mentor.

5.48 Het op de hoogte zijn van wettelijke vertegenwoordiging van een cliënt en het formeel
vastleggen daarvan in het zorgdossier van een cliënt, acht de commissie een belangrijke
voorwaarde voor het kunnen betrekken van de mentor bij de zorg. Op basis van een
leeg veld in het intakeverslag kan de commissie niet opmaken of verzoeker tijdens de
intake expliciet heeft aangegeven dat hij niemand uit zijn naaste omgeving wilde
betrekken of dat de vraag niet gesteld is. Het streven van zorgaanbieder de familie zo
veel als mogelijk bij de behandeling te betrekken, is echter niet gelijk aan het betrekken
van een wettelijk vertegenwoordiger bij de zorg. De commissie is van oordeel dat
zorgaanbieder aan het begin van het hulpverleningstraject expliciet had moeten
informeren of sprake was van wettelijke vertegenwoordiging. Hoewel ook van verzoeker
verwacht mocht worden dat hij zou melden dat sprake was van mentorschap en
bewindvoering, neemt dit de verantwoordelijkheid van zorgaanbieder te vragen naar
wettelijke vertegenwoordiging niet weg. De commissie is van oordeel dat zorgaanbieder
gemachtigde ten onrechte niet heeft aangemerkt als wettelijk vertegenwoordiger van
verzoeker. De commissie stelt vast dat zorgaanbieder reeds te kennen heeft gegeven
haar intakeprocedure wat dit betreft te zullen aanpassen.

5.49 Samenvattend acht de commissie dit geschilonderdeel gegrond wat betreft het ten
onrechte niet aanmerken van gemachtigde als wettelijk vertegenwoordiger van
verzoeker. Voor het overige acht de commissie dit geschilonderdeel ongegrond.

Schadevergoeding
5.50 Verzoeker vordert een schadevergoeding en stelt de volgende schade te hebben
geleden:
“- Baan kwijt;
– uitbarsting jegens een agent;
– emotionele schade wegens geen hulp krijgen;
– op en neer rijden naar [plaats] voor niets;
– pillen via huisarts niet vergoed (tijd + geld);
– intensieve traumatherapie, zelf moeten regelen;
– kosten vervoer – huurauto – benzine – overnachten 3 nachten in een BB en avondeten 4
dagen aldaar;
– werkuren indienen klacht – correspondentie.”

5.51 Nu de geschilonderdelen (gedeeltelijk) gegrond zijn verklaard, zal de commissie
beoordelen of de door verzoeker geclaimde schade geheel of gedeeltelijk voor
vergoeding in aanmerking komt. De commissie licht haar oordeel per schadepost toe.

Schade als gevolg van verliezen baan|
5.52 Verzoeker stelt dat hij zijn baan is kwijtgeraakt door psychische problemen en omdat hij
niet adequaat is geholpen. Hij vordert gemiste inkomsten (verschil tussen loon en WWuitkering) ter hoogte van € 2.790,-.

5.53 Verzoeker is zijn baan kwijtgeraakt na het incident in juli 2019. Hiervoor heeft de
commissie geoordeeld dat een verslechtering van de situatie van verzoeker in de zomer
van 2019 niet te wijten is aan gedragingen van verweerder of andere medewerkers van
zorgaanbieder. De commissie is van oordeel dat zorgaanbieder tot september 2019
zorgvuldig heeft gehandeld; het geschilonderdeel is in zoverre ongegrond geacht. Dat
verzoeker zijn baan is kwijtgeraakt, kan aldus niet worden aangemerkt als een gevolg
van onzorgvuldig of anderszins verwijtbaar handelen van verweerder en/of
zorgaanbieder. De gevorderde inkomensderving komt daarom niet voor vergoeding in
aanmerking.

Schade als gevolg van uitbarsting jegens agent
5.54 Verzoeker heeft niet toegelicht welke schade hieronder moet worden verstaan. Om die
reden zal de commissie deze schadepost buiten beschouwing laten.
Ritten naar [plaats]

5.55 Verzoeker stelt dat hij schade heeft geleden omdat hij “voor niets” op en neer naar
[plaats] is gereden. De omvang van deze reiskosten heeft verzoeker niet gespecificeerd.
Ter zitting heeft gemachtigde toegelicht dat het hier gaat om behandelingen bij
zorgaanbieder die in [plaats] hebben plaatsgevonden (zorgaanbieder heeft vier locaties).
Verzoeker heeft geen goede hulp gekregen, hij stond telkens “binnen een paar minuten
weer buiten” en de reiskosten zijn dus nodeloos gemaakt, aldus (gemachtigde van)
verzoeker.

5.56 De reiskosten verband houdende met de ritten naar [plaats] komen naar het oordeel
van de commissie niet voor vergoeding in aanmerking. Voor zover de commissie uit het
zorgdossier kan opmaken, stonden de intakegesprekken gepland in [plaats], maar zijn
deze verplaatst naar [plaats], omdat verzoeker telefonisch had aangegeven dat [plaats]
voor hem beter uitkwam. Uit het zorgdossier blijkt niet op welke locatie de
vervolggesprekken hebben plaatsgevonden, met uitzondering van het laatste consult
van 8 november 2019, waarvan vaststaat dat dit in [plaats] heeft plaatsgevonden.

5.57 Hiervoor is reeds geoordeeld dat zorgaanbieder tot september 2019 zorgvuldig heeft
gehandeld, zodat daarmee verband houdende kosten hoe dan ook niet voor vergoeding
in aanmerking komen. In de periode daarna hebben nog drie gesprekken in persoon
plaatsgevonden, te weten op 16 oktober 2019, 22 oktober 2019 en 8 november 2019.
De commissie is van oordeel dat deze gesprekken niet “voor niets” zijn geweest. De
gesprekken waren van belang om de toestand van verzoeker in te kunnen schatten en
de verdere behandeling te kunnen bepalen. Dat verweerder tijdens het laatste consult –
kort gezegd – de ernst van de situatie van verzoeker onvoldoende heeft onderkend en
niet de doorverwijzing heeft gegeven waar verzoeker om heeft verzocht, maakt niet dat
dit gesprek “voor niets” is geweest. Ook als het gesprek wel naar tevredenheid was
verlopen en verzoeker een doorverwijzing had gekregen, was dit consult noodzakelijk
geweest. Naar het oordeel van de commissie ontbreekt aldus de grondslag om de
reiskosten als schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen.

Kosten antidepressiva
5.58 Verzoeker vordert een bedrag van € 25,34 aan antidepressiva, die verzoeker naar eigen
zeggen nodig had om de tijd door te komen tot aan de traumabehandeling. Uit de
overgelegde bonnen blijkt dat de antidepressiva op 13 en 20 november 2019 door de
apotheek zijn verstrekt.

5.59 Om deze kosten als schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen, dient sprake
te zijn van causaal verband tussen deze kosten en de verwijtbare gedraging van
verweerder. Daartoe dient verzoeker aan te tonen dat deze kosten zonder de
verwijtbare gedraging van verweerder niet zouden zijn gemaakt. Dat heeft verzoeker
niet gedaan. Gelet op de grote lijdensdruk bij verzoeker, acht de commissie het
aannemelijk dat verzoeker de betreffende medicijnen ook nodig gehad zou hebben als
hij een doorverwijzing gekregen zou hebben voor een traumabehandeling (of een
andere passende behandeling door verweerder zou zijn voorgeschreven). De commissie
neemt daarom aan dat verzoeker deze kosten ook gemaakt zou hebben zonder de
verwijtbare gedraging van verweerder. De commissie is aldus van oordeel dat deze
kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen wegens het ontbreken van causaal
verband.

Kosten in verband met traumabehandeling (vervoer, huurauto, overnachting, avondeten,
eigen risico)
5.60 Verzoeker vordert een bedrag van € 147,09 aan reiskosten, € 118,- aan autohuurkosten,
€ 57,80 aan overnachtingskosten, € 62,14 aan dinerkosten en € 365,- aan eigen risico. Al
deze kosten houden verband met de traumabehandeling bij het Trauma Centrum
Nederland in Vorden. Volgens verzoeker zouden die kosten niet zijn gemaakt als
verzoeker een verwijzing naar Psytrec had gekregen, omdat ze waren inbegrepen in de
traumabehandeling en door de verzekeraar zouden worden vergoed.

5.61 Om te kunnen beoordelen in hoeverre van schade sprake is, dient de hypothetische
situatie zonder verwijtbaar handelen van verweerder te worden vergeleken met de
huidige feitelijke situatie waarin verweerder wel verwijtbaar heeft gehandeld. De
onderhavige schade hangt naar het oordeel van de commissie samen met het
verwijtbaar handelen van verweerder vastgesteld in geschilonderdeel 1 (voor zover
gegrond verklaard): verweerder heeft ten tijde van het consult op 8 november 2019 de
ernst van de situatie van verzoeker, diens lijdensdruk en ontevredenheid, de noodzaak
van traumabehandeling en de aanwijzingen van anderen onvoldoende en niet tijdig
onderkend. Met het oordeel van de commissie dat verweerder verwijtbaar heeft
gehandeld, staat nog niet vast wat er zou zijn gebeurd als verweerder niet verwijtbaar
had gehandeld en wel voldoende oog zou hebben gehad voor de situatie van verzoeker
en de noodzaak van traumabehandeling. De commissie acht het aannemelijk dat
verweerder in dat geval een verwijzing voor een traumabehandeling had gegeven, maar
daarmee is niet gegeven waar die traumabehandeling zou hebben plaatsgevonden.

5.62 Verzoeker heeft toegelicht dat de traumabehandeling bij Trauma Centrum Nederland in
overleg met de huisarts is gegaan. Gemachtigde kon desgevraagd niet aangeven
waarom voor een traumabehandeling bij Trauma Centrum Nederland en niet bij Psytrec
is gekozen. De commissie stelt vast dat in het zorgdossier is vermeld: “Hij heeft
gesprekken gehad met de reclassering die hem behandeling voor trauma hebben
geadviseerd. Psytrec of traumacentrum.” en “Cliënt zou graag verwijzing naar [Psytrec]
of traumabehandeling willen.” Op basis daarvan acht de commissie het aannemelijk dat
ook als verweerder niet verwijtbaar had gehandeld, verzoeker had gekozen voor een
traumabehandeling bij Trauma Centrum Nederland. De commissie is om die reden van
oordeel dat geen sprake is van schade, omdat in beide situaties (met en zonder
verwijtbaar handelen van verweerder) dezelfde kosten zouden zijn gemaakt.

5.63 Wat het eigen risico betreft, overweegt de commissie dat het eigen risico in 2019 hoe
dan ook verschuldigd zou zijn geweest (voor zover dit niet reeds was opgemaakt).
Verzoeker heeft ook in 2020 een traumabehandeling bij Trauma Centrum Nederland
ondergaan, waarvoor hij het eigen risico voor 2020 heeft moeten vergoeden. Uit de
stukken blijkt dat deze tweede opname nodig was, omdat verzoeker bij een eerdere
opname nog niet abstinent was. Dat verzoeker in 2020 het eigen risico voor een
(tweede) traumabehandeling heeft moeten betalen, kan aldus niet worden toegerekend
aan verweerder en dient voor rekening van verzoeker te blijven.

5.64 Samenvattend concludeert de commissie dat de kosten in verband met de
traumabehandeling niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Werkuren indienen klacht en griffiegeld
5.65 Verzoeker vordert een bedrag van € 100,- voor de tijd (5 uur) besteed aan het indienen
van de klacht, correspondentie met de klachtenfunctionaris en dergelijke. In artikel 9 lid
3 van het Geschillenreglement Geschillencommissie KPZ is bepaald dat partijen zelf de
kosten dragen die in het kader van de gedingvoering aan hun zijde vallen. Daaruit volgt
dat de door verzoeker opgevoerde kosten in verband met het indienen van de klacht en
het geschil voor rekening van verzoeker blijven en niet voor vergoeding in aanmerking
komen.

5.66 Verzoeker vordert tevens dat verweerder het griffiegeld van € 125,- aan verzoeker
betaalt. Verzoeker heeft echter vrijstelling gekregen voor het betalen van het griffiegeld,
zodat verzoeker ter zake geen kosten heeft gemaakt.

Emotionele schade
5.67 Verzoeker stelt dat hij emotionele schade heeft geleden omdat hij geen hulp heeft
gekregen. De omvang van deze schade heeft verzoeker niet gespecificeerd.
5.68 Emotionele schade als door verzoeker bedoeld dient te worden aangemerkt als
immateriële schade. Voor de beoordeling van het verzoek tot immateriële
schadevergoeding neemt de commissie artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek tot
uitgangspunt en sluit de commissie zoveel mogelijk aan bij de wijze waarop de
burgerlijke rechter blijkens de rechtspraak invulling aan deze bepaling heeft gegeven.

5.69 In artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek is geregeld dat en in welke gevallen recht op een –
naar billijkheid vast te stellen – immateriële schadevergoeding bestaat. Dat is onder
meer aan de orde als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of
goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 lid
1 sub b Burgerlijk Wetboek). De eerste twee situaties doen zich in het onderhavige geval
niet voor, zodat bezien dient te worden of sprake is van een aantasting in de persoon
“op andere wijze”.

5.70 Van persoonsaantasting “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde
geestelijk letsel heeft opgelopen in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld,
dat door het verwijtbaar handelen van verweerder is veroorzaakt. Gesteld noch
gebleken is dat hiervan bij verzoeker sprake is. De bij verzoeker gestelde diagnoses
houden geen verband met het verwijtbaar handelen van verweerder.

5.71 Daarnaast kunnen de aard en de ernst van het verwijtbaar handelen en van de gevolgen
daarvan voor verzoeker meebrengen dat van een persoonsaantasting “op andere wijze”
sprake is. De commissie is van oordeel dat deze situatie zich in het onderhavige geval
voordoet. Verweerder en zorgaanbieder hebben vanaf oktober 2019 verzoeker
onvoldoende serieus genomen (zie geschilonderdeel 2). Verweerder heeft bovendien
ten tijde van het consult op 8 november 2019 de ernst van de situatie van verzoeker,
diens lijdensdruk en ontevredenheid, de noodzaak van traumabehandeling en de
aanwijzingen van anderen onvoldoende en niet tijdig onderkend (zie geschilonderdeel
1). De commissie rekent dit verweerder aan, omdat zowel verzoeker als de mentor en
gemachtigde van verzoeker bij verweerder (en zorgaanbieder) voor hulp hebben
aangeklopt en verweerder de aangewezen persoon was om de ernst van die hulpvraag
te onderkennen en daarop passende actie te ondernemen. Omdat verweerder dat niet
heeft gedaan, heeft de lijdensdruk van verzoeker langer geduurd en aannemelijk is dat
zij ook verder is toegenomen.

5.72 De commissie komt tot het oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon “op
andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek, als gevolg
waarvan verzoeker immateriële schade heeft geleden die voor vergoeding in
aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden acht de commissie een
schadevergoeding van € 500,- passend.

6. Aanbevelingen
6.1 De commissie overweegt ten slotte ter aanbeveling als volgt. Het gebrek aan zorgvuldige
communicatie tussen verweerder en verzoeker en diens gemachtigde en tussen
verweerder en de andere medewerkers van zorgaanbieder zijn van invloed geweest op
de behandeling en de tevredenheid daarover bij verzoeker en gemachtigde.

6.2 Verweerder toont een behulpzame en vriendelijke houding, maar van hem mag op basis
van zijn professie als medisch specialist verwacht worden dat hij zijn professionele
communicatieve vaardigheden op zodanige wijze inzet dat zij aansluiten bij cliënten.
Gelet op het technische en deskundige taalgebruik van verweerder in zijn toelichting
tijdens de hoorzitting, lijkt verweerder daar niet voldoende oog voor te hebben.
Daarnaast schatte verweerder de signalen van nood en ontevredenheid bij verzoeker
onvoldoende in. Ook ten tijde van de zitting van de geschillenprocedure leek hij dit niet
te beseffen.

6.3 Naast een zorgvuldige houding van verweerder is de hulp en inbreng van de andere
medewerkers van zorgaanbieder daarbij relevant. De communicatie tussen verweerder
en de andere medewerkers leek in dit geval echter niet toereikend. Het is van belang dat
verweerder openstaat voor de bevindingen en aanwijzingen van de andere
medewerkers en dat hij deze – op een herleidbare wijze – meeneemt in zijn beslissingen.
Daarnaast verdient het aanbeveling de interne communicatie en besluitvorming bij
zorgaanbieder, zoals tijdens een MDO, te onderzoeken om een zorgvuldige afstemming
tussen verschillende hulpverleners van een cliënt te kunnen garanderen.

6.4 De commissie beveelt zorgaanbieder verder aan om aan het begin van het
hulpverleningstraject expliciet te informeren of sprake is van wettelijke
vertegenwoordiging en dit duidelijk vast te leggen. Zoals hiervoor overwogen, heeft
zorgaanbieder reeds aangegeven dat zij haar zorgverlening op dit punt zal aanpassen.

7. Beslissing
De commissie stelt bij bindend advies vast dat:
– geschilonderdelen 1 (gedeeltelijk), 2 (gedeeltelijk) en 3 (gedeeltelijk) gegrond
zijn;
– verweerder uiterlijk op 1 september 2020 aan verzoeker een bedrag van
€ 500,- moet betalen op een door gemachtigde aan verweerder op te geven
rekeningnummer;
– het meer of anders gevorderde ongegrond is en/of niet voor toewijzing in
aanmerking komt.

10 juli 2020
mevrouw mr. P.T.E. Lock
voorzitter

Vaardigheden

, , , ,

Gepubliceerd op

juli 10, 2020